Sanatorium van Tombeek: een paleis in verval
De laatste tijd schijnt er wat licht in de duisternis. Door de acties van de drie bezielers van Red het Sanatorium, namelijk de broers Brecht en Sander Van Duppen en hun vriend Greg Gosiau, en de inspanningen van het Brusselse Sint-Lukasarchief is het Sanatorium genomineerd voor de lijst van honderd meest bedreigde sites ter wereld van de World Monuments Watch. Ook Flagey was in 1998 genomineerd voor die lijst. Voor het voormalige omroepgebouw betekende het alvast het begin van de heropleving. Of ook het Sanatorium dankzij de nominatie aan een nieuw leven kan beginnen, is nog onzeker. Al is de nieuwe projectontwikkelaar alvast druk in de weer met nieuwe plannen. Daarbij is het balanceren op de wankele koord tussen restauratie en herbestemming. Dat het Sanatorium de mensen niet onberoerd laat, merkt de actiegroep aan de massa verbijsterde reacties uit de hele wereld.
Elien Haentjens
Op zondag 25 april, 29 augustus, 17 oktober en 14 november 2010 organiseert Red het Sanatorium samen met vzw Korei rondleidingen op de site. Inschrijven kan via www.redhetsanatorium.be en www.korei.be. Over het Sanatorium is ook een boek verschenen: ‘Het Paleis op de heide. Architect Maxime Brunfaut en het Sanatorium van Tombeek’ door Johan Wambacq. Daarvoor werkte hij onder andere samen met Amsab-ISG, het Instituut voor Sociale Geschiedenis.
De geschiedenis van het Sanatorium grijpt terug naar de jaren dertig. Om zijn leden de kans te bieden op herstel van tbc kocht La Prévoyance Sociale een stuk grond in de groene rand ten zuiden van Brussel. Het modernistische gebouw deed dienst als sanatorium voor de arbeiders.
Om die idee te vertalen in een architecturaal concept zocht La Prévoyance Sociale een architect in eigen rangen. Die vond ze in de persoon van Maxime Brunfaut (1909-2003). Brunfaut kwam uit ideologisch sterk socialistisch gekleurde familie van architecten. Zo was zijn vader Fernand niet alleen architect, maar ook politicus, volksvertegenwoordiger van de Belgische Werklieden Partij, vertegenwoordiger van de ACOD-vakbond, gemeenteraadslid in Brussel en voorzitter van de commissie voor de Noord-Zuidverbinding. Op de foto geeft Maxime Brunfaut een speech bij de inhuldiging van die verbinding.
Heel wat van zijn opdrachten dankte Brunfaut aan zijn politiek sterk geëngageerde vader, met wie hij meerdere gebouwen in modernistische stijl voor de socialistische partij realiseerde. Zo ontwierpen ze onder andere de redactie- en drukkerijgebouwen van de Gentse, de gebouwen van Le Peuple in Brussel, het volkshuis in Willebroek, de zetel van La Prévoyance Sociale in Anderlecht. Voor Maxime vormde het Sanatorium Joseph Lemaire zijn eerste grote project. Van links naar rechts: Fernand, Adhémar en Maxime Brunfaut rond 1930.
Brunfaut was niet onterecht fier. Zelfs zijn leermeester Victor Horta, die normaal niet erg hoog opliep met het werk van zijn leerlingen, kwam een kijkje nemen en gaf Brunfaut complimenten over het Sanatorium. Later zou Maxime Brunfaut het Centraal Station, dat Horta had opgestart, verder mogen afmaken na diens dood.
Zijn inspiratie haalde Brunfaut niet bij Horta. Vooral voorbeelden van sanatoria in het buitenland, zoals Zonnestraal in Hilversum en het Finse Paimiosanatorium van Alvar Aalto, beïnvloedden hem.
Brunfaut werkte zijn Sanatorium in sneltreinvaart af. Amper dertien maanden na de start was het al klaar voor gebruik. Op 30 september 1937 werd het onder internationale belangstelling geopend. Het Sanatorium kreeg de naam Joseph Lemaire, een eerbetoon aan de toenmalige directeur van La Prévoyance Sociale.
Het architecturale plan van het Sanatorium bestaat uit verschillende delen. Zo moesten zowel patiënten als bezoekers eerst en vooral langs het poortgebouw passeren.
Daarna volgde een lange oprijlaan naar het Sanatorium zelf. Oorspronkelijk stonden er geen bomen, maar had je een weids uitzicht over de omliggende vlakte.
De oprijlaan loopt voorbij de dokterswoning. De dokterswoning behoort tot de best bewaarde gebouwtjes op de hele site. Helaas is er meermaals brand gesticht, waardoor er binnenin niet veel overschiet van de oorspronkelijke architectuur.
Een detail van de bakstenen van de dokterswoning: een mooi voorbeeld van het experimenteren met bouwmaterialen tijdens het ‘Nieuwe Bouwen’.
Een ander materieel experiment waren de gele, keramische tegels op het Sanatorium zelf. Nooit eerder werden ze in België op zo’n grote schaal aan de buitenkant van een gebouw gebruikt. En dat had zo zijn gevolgen. In theorie moesten ze sluitvast zijn en weinig onderhoud vergen. In de praktijk liep dat helaas anders. Van in het begin vormde de ophanging een probleem. Zelfs in die mate dat de Prévoyance Sociale eind jaren veertig een proces aanspande tegen de installatiefirma. Daardoor werd een groot deel van de tegels vervangen. Je ziet dan ook hier en daar een kleurverschil.
Via het portiersgebouw en de dokterswoning kom je dus bij Sanatorium zelf. Als een soort tweedeksvliegtuig lijkt het immense gebouw in het landschap gestrand. De ‘vleugels’, die samen 115 meter meten, bevatten de patiëntenkamers. Afhankelijk van de graad van ziekte kregen de patiënten een kamer op een bepaalde verdieping. Op het gelijkvloers bevonden zich de kuurterrassen.
Loodrecht daarop staat de gemeenschappelijke vleugel. Daarin bevonden zich de tandarts, operatiezaal, labo’s, keuken, eetzaal, salon, bibliotheek en feestzaal. Die feestzaal diende niet alleen voor de patiënten, maar ook voor buitenstaanders. Het Sanatorium was dan ook een paradepaardje van de PS.
Hoewel de inkomhal er nu verlaten bijligt, moest ze impressionant overkomen. Zo bestonden de trapleuningen uit glas en vertoonde de hoofdingang nog enkele duidelijke elementen van de Art Deco. Ook was het wapenschild van de PS in de marmeren vloer gelegd.
Op het kruispunt van beide vleugels bevindt zich een indrukwekkende trappenhal. Daardoor slaagde Brunfaut erin om de afstanden binnenin beperkt te houden. Bovendien moest die hal elk contact tussen bezoekers en patiënten vermijden, zodat de kans op besmetting zo minimaal mogelijk bleef. Met datzelfde doel zijn de technische leidingen bijvoorbeeld in een aparte ruimte gelegd. Op de terrassen beneden konden de patiënten genieten van de frisse lucht.
Daarnaast voerde men hygiëne hoog in het vaandel. Zo werden er overal pyrex trapleuningen aangebracht,lag er op de vloer linoleum die was afgerond in de hoeken en werd een tweepersoonskamer gescheiden door een glazen wand in plaats van een gordijn.
Als het dan toch slecht afliep en de patiënt stierf, dan werd hij langs de achterzijde via een holle weg naar het mortuarium gebracht. Daar konden de patiënten na hun dood nog eventjes blijven liggen, zodat de familie hen nog een laatste keer kon begroeten.
Nog een beetje dieper liggen de voormalige verpleegsterbedrijven. Beide gebouwtjes zijn apart verkocht en worden nu bewoond door privépersonen. In tegenstelling tot de rest van het Sanatorium zijn ze niet beschermd en bevinden ze zich dus niet helemaal meer in hun oorspronkelijke staat.
Niet alleen de gebouwen, maar ook de omgeving van het Sanatorium werd speciaal aangelegd. Zo vormde de Frans geïnspireerde tuin een weerspiegeling van het gebouw. Al was het misschien vooral de parking die in die tijd verwondering opwekte. Aangezien een auto helemaal nog niet ingeburgerd was, werd de capaciteit van de parking dan ook enkel volledig benut tijdens de officiële opening.
In 1987 moest het Sanatorium de deuren sluiten. Zes jaar later, op 13 december 1993, werd het Sanatorium Lemaire beschermd “als monument van artistieke, architectuurhistorische en historische waarde en als dorpsgezicht van artistieke waarde”.
Al maakt onder andere die bescherming de herbestemming van het gebouw zo moeilijk. Het is een voortdurend zoeken naar een evenwicht tussen een restauratie met respect voor het verleden die toch voldoet aan de hedendaagse normen. Gelukkig komt er stilaan een beetje licht in de duisternis.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier