Regisseur van de Seine: wie is Anne Mie Depuydt, de Belgische architect achter het olympisch dorp in Parijs?
De Belgische architect Anne Mie Depuydt werkte met haar bureau uapS aan het atletendorp voor de komende Olympische Spelen van Parijs. ‘Dit is het project waarvan ik het meest heb geleerd,’ zegt ze, ‘omdat alles vernieuwend moest zijn.’
Eigenlijk wou Anne Mie Depuydt ballerina worden. ‘Ik droomde van het Ballet van Vlaanderen. Ik zat op dansles in Kortrijk, en in Gent. Ik deed tijdens de zomer stages in Brugge, negen uur per dag. Daar kwamen leraren uit Amerika en uit Parijs: monsieur Petit de l’Opéra de Paris. Toen ik achttien werd, wilde ik naar het Nederlands Dans Theater. Maar ik vroeg me af of ik niet al te oud was, en of het niet frustrerend zou zijn om gewoon een van de velen te zijn in een balletgezelschap. Toen ben ik naar architectuur overgeschakeld. Ik ben blijven dansen, dat wel.’
Dat een danser architect wordt, is eigenlijk heel logisch, vindt Depuydt. In beide disciplines gaat alles over ruimte. ‘Ballet: je springt, je rolt over de grond, je wijst de twaalf punten van de ruimte aan. Je doet een pas de deux, iemand gooit je in de lucht, je komt naar beneden. Je maakt je de ruimte eigen.’ En dat heeft dus haar architectuur beïnvloed? ‘Totaal, ja.’
Ik kan provocerend zijn. De gebouwen langs de Seine schrappen, dat was gedurfd.
Anne Mie Depuydt
Ze is geboren ‘in de meubelen’, vertelt ze in de vergaderzaal van haar kantoor. Dat bevindt zich op de eerste verdieping, langs de drukke Grands Boulevards, met uitzicht op de art-decocinema Le Grand Rex. Ze draagt een elegante denim rok van Junya Watanabe. Haar vader was meubelmaker. ‘We woonden naast onze meubelzaak. Ik zag hem tijdens het weekend interieurs tekenen en ging ook mee naar de meubelbeurzen. Keulen, Brussel, Kortrijk.’
Toen ze overwoog om haar ballerinaÂdroom op te geven, was binnenhuisarchitectuur het voor de hand liggende alternatief. Tot haar leraar fysica haar in het laatste jaar van de middelbare school van gedachten deed veranderen. ‘Binnenhuisarchitectuur? Jij gaat naar architectuur, zei hij. Interieurarchitect is ook een mooie job, maar als architect kun je veel meer doen.’
Au revoir, Belgique
In december 1987, pas afgestudeerd, vertrok ze naar Parijs. ‘In een goudkleurige Volkswagen Kever,’ lacht ze, ‘niet in een houtkleurige, zoals in een vorig interview stond.’ Ze liep kort stage bij een oud-Âmedewerker van Le Corbusier, Robert Rebutato. Daarna werkte ze vijf jaar voor architect Dominique Perrault, onder meer aan de Bibliothèque Nationale François Mitterrand. Vervolgens leidde ze de Parijse antenne van OMA, het bureau van Rem Koolhaas.
Van alle projecten waaraan ze toen heeft gewerkt, is alleen het Maison à Bordeaux gebouwd. Een legendarische woning met een kamer die tegelijk een lift is, met meubilair van Maarten Van Severen. ‘Rem kreeg op dat ogenblik geen enkele erkenning in Parijs en zelf was hij in die periode ook veel meer gericht op Amerika. Hier in Frankrijk had niemand interesse in zijn zogezegde cynisme.’
Er volgde nog een korte werkervaring bij architect Paul Andreu en Aéroports de Paris, waar ze zich ontfermde over een wedstrijd voor de luchthaven van Madrid, en daarop bracht ze, op uitnodiging van het Franse ministerie van Cultuur, een jaar door als onderzoeker aan de prestigieuze Villa Médicis in Rome.
Terug in Parijs begon ze haar eigen bureau, uapS, aanvankelijk samen met Erik Van Daele (zij het op afstand: hij bleef in België). ‘Ik had toen al voor mezelf uitgemaakt dat ik niet terug wilde naar België.’ Intussen staat ze alleen aan het hoofd van het bureau. ‘We zijn nu met twintig. Voor Parijs is dat best groot, en voor mij volstaat het. Ik kan in mijn eentje niet meer dan twintig of vijfentwintig mensen leiden.’
Open moet het zijn
Anne Mie Depuydt heeft een hekel aan monotonie en herhaling. ‘Ik vind het leuk om telkens iets anders te doen. Dat komt door mijn ervaring bij Perrault en OMA. Elk project was anders. Sindsdien zit dat in mijn genen.’
In Frankrijk is ze intussen bekender als stedenbouwkundige dan als architect. Haar reputatie heeft ze grotendeels te danken aan een project voor het Île de Nantes, een gigantisch eiland in de Loire waar een mede door haar bedacht nieuw stadsdeel uit de grond rijst. ‘Sindsdien zijn we een bureau geworden dat telt. We zijn nu soms met heel grote stedenbouwkundige projecten bezig. En ik doe dat graag. Maar ik kan ook blij zijn met iets op kleine schaal, zoals een mas van 120 vierkante meter in het zuiden van Frankrijk waar we nu mee bezig zijn.’
Een van haar lopende opdrachten als stedenbouwkundige is de wijk Ivry Confluences, waar ze in een kronkel van de Seine een voormalige industriezone opnieuw ontwikkelt. De site ligt aan de voet van de Passerelle aux Câbles, een gevaarte van een brug in gewapend beton uit 1929, voorbij een sjofele bidonville. Het is in velerlei opzicht een magische plek. De Seine en de Marne komen er samen. Aan de overkant ligt Chinagora, een betonnen pastiche van traditionele Chinese architectuur, en in de verte ontwaar je de oude aperitiefbrouwerij St-Raphaël, een afvalverwerkingsfabriek.
De oever van de rivier op het grondgebied van Ivry-sur-Seine zou volgens een eerder plan worden volgebouwd met woontorens. Maar Depuydt schoof ze letterlijk naar de achtergrond, honderd meter landinwaarts.
‘De bedoeling was dat er een park van vier hectare zou komen en ik heb daar tien hectare van gemaakt. De architectuurwedstrijden waren al achter de rug. Maar ik vond het een slecht idee om de Seine te privatiseren met enkele torens die bovendien ook nog schaduwen zouden werpen op alles wat erachter ligt. Ik heb alles laten stopzetten. Het is decennia geleden dat de bewoners van Ivry toegang hadden tot de Seine. Ivry is een communistische stad. Ik wilde een park creëren waar iedereen van kon profiteren. Ik denk dat ik veel durf. Ik ben tegelijk ook heel perfectionistisch. Alles moet kloppen. Maar ik kan ook provocerend zijn. Die gebouwen langs de Seine schrappen, dat was gedurfd.’
Dorp voor de toekomst
Met haar werk aan het pas ingehuldigde olympisch dorp, op de grens van voorÂsteden Saint-Ouen en Saint-Denis, combineerde Depuydt de voorbije jaren haar verschillende talenten. Ze coördineerde een van de vier grote zones van het project, de Secteur Quinconces. Binnen die zone bouwde ze de sokkel van het complex en ongeveer de helft van de woontorens die erop zijn gebouwd, goed voor 52.000 vierkante meter.
Het project kreeg veel aandacht omdat er voor de komende Spelen van Parijs in hoofdzaak gebruik wordt gemaakt van bestaande sportinfrastructuur, en er dus bijvoorbeeld geen groot nieuw stadion is gebouwd. Het atletendorp is wel helemaal nieuw, én tegelijk een kans om een verloederd stuk van Parijs nieuw leven in te blazen met duurzame, inclusieve architectuur. De gebouwen worden deze zomer gebruikt door de 14.000 atleten die meedoen aan de Olympische Spelen en de Paralympics, en daarna verhuurd of verkocht als gezinswoningen en kantoren, voor ongeveer zesduizend bewoners en evenveel werknemers.
Beelden van het olympisch dorp: in 2024 zullen olympiërs en paralympiërs er verblijven, daarna worden het woningen en kantoren. ©UAPS
‘Die dubbele functie was complex. In de tweeslaapkamerappartementen moesten we een derde slaapkamer voorzien in wat na de Spelen de woonkamer zou worden, en dat had dan bijvoorbeeld gevolgen voor de gevel.’ Geen probleem voor Depuydt: ‘Als ik een woning ontwerp, zal ik altijd nadenken over de eerste verbouwing van de klant. Ik heb ooit onderzoek gedaan naar woningen in Vlaanderen, en ik herinner me dat de gemiddelde Belg drie keer zijn of haar woning verbouwt. Dus zal ik er altijd voor zorgen dat bijvoorbeeld in de muur tussen een kamer en een woonkamer geen verwarmingsinstallatie komt, en geen of weinig stopcontacten, zodat je die muur later gemakkelijk weg kunt halen, mocht je daar behoefte aan hebben.’
‘Het is het project waar ik het meest van heb geleerd,’ zegt ze nog over het village olympique, ‘omdat alles vernieuwend is.’ Eén voorbeeld: de houtstructuur, die ze combineert met gevels van keramiekÂelementen. ‘Keramiek op hout plakken, achtentwintig meter hoog, dat is nog nooit gedaan, dus moet dat officieel getest worden door een bevoegd instituut.’
Anders bouwen
In de architectuur is niks nog hetzelfde sinds ze haar carrière begon. ‘De wereld is veranderd, en blijft veranderen. En het gaat allemaal heel snel. We móéten anders bouwen, sober bouwen. Je kunt niet denken in beton en bouwen in hout. En dus moet je een nieuwe architectuurtaal uitvinden, creatief zijn.’
Ze heeft tijdens de werken aan het olympisch dorp ook geleerd om beter met stress om te gaan en om stress voor zichzelf te houden, ook toen ze, tijdens de pandemie, voortdurend aan haar scherm zat gekluisterd, van videoconferentie tot videoconferentie, in één geval met een voltallig brandweerkorps. ‘Kalm blijven, nooit kwaad worden, want dan bereik je niet wat je wilt. Op een werf onderhandel ik voortdurend. Jij wilt dat? Oké, maar dan wil ik dat. Geven en nemen. En je moet je mensen altijd blijven motiveren. Mijn team heeft op een bepaald moment drie maanden aan een stuk elke weekdag tot middernacht gewerkt. Ze worden daar natuurlijk voor betaald, maar je moet het wel willen doen.’
Het olympisch dorp is bioklimatisch, zonder airconditioning, maar wel met vloerverwarming en -koeling, en zonnewering. ‘Alles is voorzien op het klimaat van 2050, wanneer de temperaturen in Parijs vergelijkbaar zullen zijn met die van Sevilla nu. In het midden van het perceel ligt een bos met tweehonderdentwintig bomen.’ Het dorp is vanzelfsprekend voorzien op rolstoelgebruikers. ‘De liften zijn bijvoorbeeld heel zwaar, omdat je er twee rolstoelen naast of achter elkaar in moet kunnen plaatsen.’ In de sokkel komt een gigantische sportzaal, voor zowel professioÂnele sporters als locals. Maar niet tijdens de Olympische Spelen. ‘Dan staan alle wasmachines daar’, lacht ze.
Meubelvrij
Of ze nog ergens van droomt? Ze zou graag een toren bouwen, antwoordt ze onmiddellijk (‘Vind je dat raar?’), een cultureel gebouw (‘Ik heb een passie voor kunst’), of een kerk of kapel (‘Neem zo’n klooster van de Nederlandse monnik en architect Dom van der Laan. Dat is ruimte om de ruimte, alleen maar ruimte, en dat ligt mij dus wel’).
Wolkenkrabbers zijn de voorbije jaren minder populair geworden, daar rekent ze dus niet echt op. Maar ze vertelt enthousiast over de verschillende lagen van een toren: ‘Je hebt de basis, en hoe je die integreert in de stad, en dan een middenstuk, en dan de top. De ervaring van ruimte is telkens anders. Wat me ook interesseert, is hoe je met een gebouw een nieuwe context kunt creëren in een stad. En ten slotte is een toren in zekere zin ook een object: gigantisch, maar tegelijk in één blik te vangen.’
De meubelen waartussen ze is opgegroeid, zijn ook objecten. ‘Ik hou niet van meubelen’, lacht ze. ‘Enfin, jawel, maar ik vind dat ik als architect niet moet bepalen hoe mensen in mijn ontwerp wonen. Ik ga ervoor zorgen dat de ingemaakte kasten mooi zijn, goed gedetailleerd, mooi uitÂgetekend. Maar dat is deel van de architectuur. Voor mij is het belangrijk dat mensen hun eigen meubelen meebrengen, zodat ze zich thuisvoelen in de ruimte.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier