Ook al ervaarde ik er tijdens mijn jeugd de eerste gastronomische prikkels, de Belgische kust roept bij mij heel wat gemengde gevoelens op. De plek heeft fantastische, pure producten en belangrijk culinair erfgoed, maar even vaak tref je eenheidsworst in de kustrestaurants.
Het was dan ook eerder schoorvoetend dat er koers werd gezet naar Oostduinkerke, nota bene de kustgemeente van mijn jeugd. Daar vind je namelijk sinds vorige maand Odé: een eerder typische kustbistro, verbonden aan de populaire vishandel Placide, die eenvoud en kwaliteit belooft.
Over de eenvoud werd alvast niet gelogen. De zaak is warm, maar sober ingericht, de ontvangst hartelijk, maar zonder te veel egards. Aan een tafel dicht bij de open keuken duiken we meteen in de drankkaart op zoek naar een aperitief om de lange rit door te spoelen.
Het aanbod wijnen en versterkte dranken kan niet meteen bekoren, maar gelukkig is er Rodenbach op vat. Een guilty pleasure voor de toeristen die we zijn, en ideaal bij het eten dat op tafel landt.
De ongepelde grijze garnalen, gebroken krabbenpoten en gekookte wulken op ijsschilfers nemen ons mee naar vervlogen tijden. Ondanks de nostalgie, toch een kritische noot bij de zeeslakjes: ze zijn wat te lang gegaard en een dipsausje zou een welkom extra zijn.
We kiezen om de smaak van de zee te blijven volgen, met de garnaalkroketten van eigen makelij. Subtiel van smaak, een perfect krakend jasje en vergezeld van een preimayonaise behoren ze tot het betere werk.
Het voordeel van een keuken die ontstaan is uit een viswinkel: de kwaliteit die beloofd werd, toont zich in de hoofdgerechten. Geen surrogaat voor de noordzeetong, maar een berg erg verse en juist gebakken sliptongen, begeleid door verse frieten en een salade met scherpe dressing en gepelde tomaten. Heerlijk, eenvoudig en degelijk. Dat geldt ook voor de glazig gebakken moot kabeljauw met beurre blanc, gestoomde prei en gepofte honingtomaten.
Er is eigenlijk weinig uitzonderlijks aan Odé, maar daar zouden heel wat restaurants beter een voorbeeld aan nemen.