Draagt Belgisch vlees bij aan de bosbranden in de Amazone?
Critici zijn streng voor de Belgische vleesindustrie, maar die bijt van zich af. Is Belgisch vlees (indirect) mee verantwoordelijk voor het brandende regenwoud?
Duizenden brandhaarden teisteren het Braziliaanse regenwoud. In de zoektocht naar oorzaken en oplossingen wordt er vaak gewezen naar de industriële veeteelt. Verschillende van de branden zijn immers aangestoken door landbouwers, om zo meer grond vrij te maken voor de teelt van soja. De redenering luidt dan dat de teelt van soja bosbranden veroorzaakt en dat dieren soja eten, wat vleeskwekers en -eters indirect medeplichtig maakt aan de natuurramp.
Ook de Belgische vleessector gaat niet vrijuit, zegt milieuorganisatie Greenpeace. We voeren jaarlijks gemiddeld 2,5 miljoen ton soja in, waarvan minstens de helft rechtstreeks in voer verwerkt wordt. De oppervlakte die voor die teelt nodig is, beslaat volgens de milieuorganisatie een gebied dat bijna even groot is als België zelf en het overgrote deel van die soja komt uit Zuid-Amerika.
Toch wijst de Belgische vleesindustrie elke verantwoordelijkheid af. De Belgian Feed Association (BFA), het Algemeen Boerensyndicaat (ABS) en de Boerenbond maken zich in een gezamenlijk persbericht sterk dat Belgisch vlees ‘onder geen beding’ bijdraagt aan ontbossing. De organisaties zeggen dat hun leden hun sojagebruik al jaren aan het terugschroeven zijn, dat de sojaproducten die ze gebruiken afkomstig zijn uit de afvalstromen voor producten voor menselijk gebruik én dat ze werken met duurzame sojacertificaten. Tijd om hun beweringen onder de loep te nemen. Is de Belgische vraag naar soja als veevoer mee verantwoordelijk voor de bosbranden in de Amazone?
De mythe van duurzame soja
‘De sector draagt duurzaamheid hoog in het vaandel, en nam al tal van maatregelen om actief te strijden tegen ontbossing’, klinkt het in het persbericht dat de Belgische organisaties verspreiden. Zo ontwikkelde BFA, dat het leeuwendeel van de Belgische voedersector vertegenwoordigt, in 2009 al een ‘duurzame sojastandaard’. De federatie pronkt ermee dat een onafhankelijk onderzoek die standaard in de top vijf plaatste van duurzaamheidsstandaarden, maar zegt daarbij niet dat de bewuste studie enkel vrijwillige standaarden onder de loep nam. Nog volgens BFA wordt de hoeveelheid gekochte ‘duurzame soja’ elk jaar opgetrokken. Maar wat betekent dat, duurzame soja?
Op haar eigen website legt BFA uit dat haar standaard ‘gebaseerd is op de strenge eisen van de internationale organisatie Round Table on Responsible Soy (RTRS)’. Dat eisenpakket komt tot stand door overleg tussen bedrijven uit de sector en milieu- en mensorganisaties, zodat de sector van binnenuit kan verduurzamen, zonder producenten en andere bedrijven af te schrikken. Dat idee is dan wel nobel, toch krijgt de organisatie regelmatig kritiek te verwerken. Die luidt dat de maatregelen niet ambitieus genoeg zijn of dat de eisen zo soepel zijn dat het niet helemaal duidelijk is waar het RTRS-label juist voor staat. In een artikel van Eostracé beaamt Jo Dewulf dat: ‘RTRS werkt in de goede richting, maar ze hanteren niet systematisch concrete meetbare doelstellingen. En dus kun je je de vraag stellen hoe dat ‘werken in de goede richting’ gecontroleerd kan worden.’
Net als bij duurzame palmolie is het moeilijk om leden die een overtreding begaan streng te straffen, want zonder hun bereidwilligheid zakt de constructie van een ronde tafel als een kaartenhuisje in elkaar en kan er helemaal geen duurzaamheidswinst geboekt worden. De betrouwbaarheid van een label als RTRS kan dus al enigszins in twijfel getrokken worden, maar helemaal wankel wordt het met een duurzame standaard die zich louter baseert op die soepele eisen. Slechts negen Belgische bedrijven of sectorfederaties zijn lid van de RTRS en BFA is er geen van. Hoe duurzaam is het product van een federatie die zich zelfs niet wil binden aan een al erg milde standaard?
Lees ook: Kan palmolie ooit écht duurzaam zijn?
In het persbericht maken BFA, ABS en Boerenbond ook gewag van de Europese duurzaamheidsstandaard FEFAC Soy Sourcing Guidelines. Daarbij staat FEFAC voor European Feed Manufacturer’s Association. De richtlijnen die bedrijven in een duurzame pas moeten doen lopen, werden dus opnieuw opgesteld door die bedrijven zelf. Kan de consument erop vertrouwen dat die bedrijven streng genoeg durven zijn voor zichzelf? Monica Schuster, soja-experte bij het WWF, durft daaraan te twijfelen: ‘WWF apprecieert de moeite die gedaan wordt, maar de richtlijnen kennen verschillende zwakke plekken.’ Zo verbiedt FEFAC bijvoorbeeld enkel ‘illegale’ ontbossing, ofwel ontbossing die sowieso ook al verhinderd zou worden door de wet. Een uitgebreide vergelijking tussen de verschillende beoordelingssystemen, met elk hun min- en pluspunten, vind je hier.
Er bestaan in België wel degelijk internationale en volledig onafhankelijke certificatiesystemen voor duurzame soja, maar de hoeveelheid soja die daaronder verhandeld wordt, is miniem. In 2014-2015 ging het om 42.000 ton, ofwel drie procent van de totale import.
Weinig duurzame soja
Bovendien is er nog een tweede kanttekening te maken bij de duurzaamheidsclaims die de Belgische sector maakt. Niet alleen lijkt de term ‘duurzaam’ hier nogal uitgehold te worden, ook de hoeveelheid als duurzaam verkochte soja is maar klein bier. Hoewel elke start een goed begin kan zijn, zegt Schuster dat de sector er nog lang niet is. ‘In 2018 had de BFA certificaten voor 365.000 ton, terwijl de organisatie datzelfde jaar in het totaal 1.265.758 ton soja aankocht. Dat betekent dus dat er voor maar liefst 900.000 ton geen enkele garantie geboden kan worden dat er geen grond voor is ontbost.’
Verder in het persbericht staat ook te lezen dat de Belgische vlees- en voederindustrie verdediger is van het Amazone-moratorium, een akkoord om geen soja te kopen uit onlangs ontboste gebieden in het woud. Dat verdrag is echter niet zaligmakend, aldus Schuster. ‘De Belgische vleesindustrie is inderdaad voorstander van het moratorium, maar dat verschuift het probleem richting andere gebieden, zoals de Cerrado, die vandaag nog meer onder druk staat.’ In het Cerrado Manifest drukken verschillende organisaties en bedrijven hun bezorgdheid en engagement uit voor dat gebied, maar BFA hoort daar niet bij.
BFA maakt zich tenslotte nog sterk dat ze investeert in onderzoek naar de uitbouw van lokale sojateelt. Dat is zo, maar zelfs als die teelt op eigen bodem flink toeneemt, zal ze niet aan de Belgische vraag kunnen voldoen.
Restproducten
Na de productie van sojaolie en andere sojaproducten voor menselijke consumptie blijft er een enorme hoeveelheid sojaschroot over, zeggen de Belgische landbouworganisaties. Dat schroot is niet eetbaar voor mensen, maar wordt wel verwerkt in voeder. ‘Zo dragen de landbouw- en veevoedersector actief bij aan afvalminimalisatie’, klinkt het.
Dat lijkt enkel positief, want naast ontbossing is ook voedselverspilling vandaag een heet hangijzer. Het klopt dat het afval van soja dat gebruikt wordt om er olie, vleesalternatieven of plantaardige zuivelproducten mee te maken achteraf verwerkt wordt in dierenvoeders. Maar het is niet juist om aan te nemen dat de Belgische boerderijdieren enkel soja eten doordat de vegetariërs en veganisten in ons land hen ertoe dwingen. Ten eerste zit soja lang niet alleen in vlees- en zuivelvervangers, maar ook in heel wat andere bewerkte voedingsproducten. Ten tweede zou er veel minder soja geteeld worden als enkel mensen dat zouden eten.
Lees ook: Hoe ook vleeseters (onbewust) soja eten
Dat beaamt ook Schuster: ‘Het argument dat dieren enkel een restproduct opeten van iets wat voor mensen gemaakt wordt, duikt steeds weer op, maar het klopt niet. Slechts zeven procent van alle sojabonen is bedoeld voor menselijke consumptie, 93 procent voor dierlijke. Dan is er nog eens sojaolie, waarvan de voedingsindustrie 28 procent gebruikt. De helft van alle geproduceerde sojaolie wordt verwerkt in mengvoeder, de rest wordt biodiesel.’
‘Daarnaast’, vervolgt ze, ‘is het ook fout om te zeggen dat boeren soja telen voor mensen en dat de overschot dan maar naar de dieren gaat. Een Braziliaanse boer haalt zijn grootste inkomen uit sojameel, een toepassing die gebruikt wordt in veevoeder. Boeren telen geen soja met de bedoeling er olie van te maken.’ Ook op de Belgische markt is dit meel het belangrijkste sojaproduct.
Alternatieven voor soja
Toch is België niet de slechtste leerling in de klas. Er wordt immers volop gezocht naar alternatieven voor soja in mengvoeders, zoals koolzaadschroot en bijproducten uit de biobrandstofindustrie. Bovendien benadrukt de sector dat soja slechts 22 procent uitmaakt van de grondstoffen in mengvoeders, die op hun beurt slechts een deel uitmaken van het totale dieet van dieren in de industrie. ‘Runderen eten bijvoorbeeld 75 tot 80 procent ruwvoer zoals gras of hooi.’ Door de inspanningen van Belgische boeren en voederproducenten daalde de import van soja voor veevoeder sinds 2011 volgens de sector zelf al met meer dan dertig procent.
De grafiek is dan misschien wel dalende, in harde cijfers steekt er nog steeds erg veel soja onze landgrenzen over. Greenpeace zegt dat België elk jaar 2,5 miljoen ton soja invoert, waarvan 75 procent rechtstreeks voor de veeteelt. Bovendien blijft de Belgische voerproducerende sector groeien. Vandaag wordt er in België 600 miljoen ton voeder meer geproduceerd dan in 2009. Ook dat moet in rekening worden gebracht wanneer diezelfde sector zegt de hoeveelheid soja in haar mengvoeders af te bouwen. Hoe ziet deze erg complexe rekenoefening eruit op het einde van de rit?
Nood aan soja
Tot nu toe volgde dit artikel alle verklaringen die de vleesindustrie graag verspreidt, maar laten we eens even een stap terug zetten. Alle verklaringen over soja, duurzame import en het afbouwen ervan gaan immers voorbij aan een erg belangrijk punt: dieren hebben geen soja nodig. Ze hebben jarenlang prima overleefd op gras, knollen en eventueel keukenafval.
Soja is echter een goedkoop product dat veel eiwitten bevat, waardoor de dieren die het eten extra snel groeien en aankomen. Time is money in de geïndustrialiseerde landbouw en dus zal de sector op zijn minst een even eiwitrijk vervangproduct willen vinden. Dat kan een lokaal of iets duurzamer alternatief zijn, zoals lijnzaad, maar de eindsom blijft wel hetzelfde: dieren krijgen iets te eten wat ze in de natuur niet eten, waardoor ze sneller groeien en er meer vlees geproduceerd kan worden op korte tijd. De idee dat soja of iets gelijkaardig nodig is, houdt een per definitie onduurzaam systeem in stand.
Hoewel dit een verhaal is met erg veel zijsprongen en gedachtenkronkels, is het wel honderd procent zeker dat ook de Belgische vleesindustrie Zuid-Amerikaanse soja gebruikt. In welke omstandigheden die geteeld is, is een pak minder zeker. Door nu luidkeels te verkondigen dat de in België gebruikte soja uit duurzame teelt komt, lijkt het alsof er geen vuiltje aan de lucht is en lijkt de nood aan verandering in de sector niet urgent. Dat levert ons in het slechtste geval een verslechtering van de situatie op en in het beste geval een status-quo.
Zolang de Belgische vleesindustrie vasthoudt aan certificatiesystemen die lang niet altijd even ambitieus en transparant zijn, doen haar claims meer denken aan een marketingstrategie dan aan een doordacht duurzaamheidsbeleid. Het is dan ook te kort door de bocht om te stellen dat de Belgische industrie ‘onder geen beding bijdraagt noch aan verdere ontbossing, noch aan de huidige bosbranden in het Amazonegebied.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier