Wie had dat gedacht van een opstandige tiener die twee jaar dakloos was? Volgens Tommaso: zijn grootvader, die altijd wist dat hij op z’n pootjes zou terechtkomen.
‘Voor mijn opa kon ik niets verkeerd doen. Als ik zijn huis in brand gestoken zou hebben, had nonno nog gezegd: “Haha, kinderen, hè.” Met zijn lengte van twee meter en schelpen van oren vond ik hem een soort Grote Vriendelijke Reus, hij was alleen streng als het over etiquette ging. Zelfs aan het ontbijt verscheen hij in kostuum, waardoor hij voor mij dé man der mannen was.
Van kleins af aan doordrong hij mij van trots omdat ik van ons adellijke geslacht Bordoni de laatste telg ben – mijn vader stierf toen ik vier was en zijn broers bleven kinderloos. Keer op keer toonde nonno mij ons wapenschild en de familieleuze: “Viam aut inveniam aut faciam.” Hannibal zou het gezegd hebben voor zijn tocht over de Alpen: “Ik zal een weg vinden of er een maken.” Ik moest iets van mijn leven maken, herhaalde mijn opa, en ik mocht nooit opgeven als het moeilijk werd.
(raakt geëmotioneerd) Amai, ik wist niet dat ik hem zo miste. Tien jaar geleden is hij gestorven, meer dan honderd jaar oud, maar hij blijft mijn beschermengel en drijfveer. Zonder hem was mijn eigen kledingmerk Bordoni er nooit geweest. Het was op 1 januari 2017 dat ik plots besefte: nooit was iemand trotser op mij dan mijn altijd perfect geklede nonno, dus nu wil ik hem eren met een eigen, succesvol label.
De politierechter wist niet wat aan te vangen met mij, die schijnbaar onhandelbare gast – ik schaam me nu nog als ik denk aan hoe grof ik hem van antwoord diende.
Sindsdien heb ik al veel moeilijke momenten gekend, bijvoorbeeld door onze vriend genaamd Covid-19, maar falen was nooit een optie. Mijn verloofde Linsey weet dat ook: ik zal altijd een weg vinden, al leek dat in mijn jeugd allesbehalve evident. Ik had het premiumpakket ADHD gekregen en was ongelooflijk tegendraads – in zekere zin ben ik dat nog steeds, maar rond mijn vijftiende was het zo erg dat ik constant ruziede met mijn stiefvader. Ik hou nu enorm van die man, maar toen was het thuis zo’n oorlog dat ik op een bepaald punt tegen mijn mama zei: “Je moet kiezen: hij of ik.” Vandaag begrijp ik haar antwoord – “Jongen, dat kun je mij niet vragen” – maar toen was het genoeg om het af te trappen.
Ik sliep bij vrienden en stal om aan geld te komen. Ik kan dat zeggen, want ik heb mijn straf gekregen. De politierechter wist niet wat aan te vangen met die schijnbaar onhandelbare gast – ik schaam me nu nog als ik denk aan hoe grof ik hem van antwoord diende – dus hij sloot me een paar maanden op in de psychiatrie. Daarna ging ik in de leegstaande Stella Artois-fabriek wonen, in mijn eentje. Mijn thuis is echt waar mijn Stella staat. (lacht)
In het begin vond ik het allemaal heel stoer, maar toen kwam de winter en moest ik me proberen warm te houden in de lockers, gewikkeld in kapotgescheurde tapijten. Na een van die ijskoude nachten hoorde ik nonno’s motto in mijn hoofd en besefte ik: het gaat niet beter worden als ik het zelf niet beter maak. Ik ben naar een interimkantoor gewandeld en heb gezegd: “Ik wil werk, het maakt niet uit wat.” Mijn diploma had ik gelukkig al, want ondanks alles was ik naar school blijven gaan. Misschien ook doordat mijn opa altijd gezegd had dat ik mijn leven niet mocht vergooien.
Het is zó jammer dat hij nooit geweten heeft dat zijn “Viam aut inveniam aut faciam” de slogan van mijn merk werd, of dat ons wapenschild in elk kostuum staat. Zijn ongelooflijke liefde, trots en wijsheid hebben mij erdoor getrokken. Ik wil nu absoluut kinderen, aan wie ik dat allemaal kan doorgeven.’