Gents fotograaf Jelle Vermeersch (44) maakte onlangs een roadtrip van 2300 kilometer op een jaren 70-tractor, dwars door het Belgische platteland. Sinds kort is het boek daarover beschikbaar, ‘Buitenmensen’. Een langgerekte brief aan zijn vader, noemt hij het zelf.
‘Vroeger droomde ik ervan om oorlogsjournalist te worden, maar eigenlijk heb ik daar de ballen niet voor. Ik ben van nature geen avonturier, raak soms snel in paniek. Mijn grote nieuwsgierigheid compenseert dat wel, waardoor ik bijvoorbeeld al meermaals op reportage naar Bosnië ging, maar als ik heel moe of gestrest ben, kom ik mezelf weer tegen.
Dat was ook zo bij dit Buitenmensen-project. Op het einde werd het een monster omdat ik de lat zo hoog had gelegd; ik bleef maar het land rondrijden om nog die ene extra foto te maken. Uiteindelijk had ik zoveel stress dat ik met hartritmestoornissen in het ziekenhuis belandde.
Ik dacht nochtans dat ik het had afgeleerd om té diep te gaan, sinds mijn crash in 2013. We hadden toen kort na elkaar drie kinderen gekregen terwijl ik freelancete én het koersmagazine Bahamontes had opgestart. Op het dieptepunt moest ik anderhalve maand stoppen met werken en medicatie nemen om rustig te worden.
Het tekende me zodanig dat ik daarna mijn perfectionisme probeerde te relativeren. Mijn fantastische madam herinnert mij daar ook aan, en toch ging ik er deze zomer weer over. Ben ik dan zo slecht in lessen trekken, dacht ik. Dat ik die vraag meer dan vroeger mild kan beantwoorden, heeft te maken met een spreuk van mijn vader. Hij zei het in het Frans, maar het betekent zoveel als: negeer de natuur en ze komt in galop terug. Het ging over de paarden waarmee hij aan ruitersport deed en die mijn broer en ik soms te veel naar onze hand wilden zetten. Dat heeft geen zin, uiteindelijk beslist het dier.
Ik besef dat als ik onze natuurlijke nood aan rust te veel negeer, dat als een boemerang terugslaat.’
Mijn vader, nu 72, is iemand die “Vixit” op zijn graf wil, “hij heeft geleefd”. En hoe… Hij reed meer dan één auto perte totale en al heel zijn leven rookt en drinkt hij stevig. Vroeger moest mijn moeder hem soms ’s nachts op café gaan zoeken. Dat voelde behoorlijk onveilig voor mij, vandaar misschien mijn angsten. Tegelijk reageerde ik als puber even heftig en nam ik alle drugs die er in ons dorp, Keiem, te krijgen waren.
Vandaag haal ik nog altijd het onderste uit de kan, zeker in mijn job, en dankzij mijn vaders woorden weet ik dat ik die felle, hongerige puber in mezelf niet fundamenteel moet willen veranderen. Ik ken genoeg mensen die carrière maken en in een gouden kooi belanden. Ze zijn nog zo weinig zichzelf dat ze op een gegeven moment leeg zijn, terwijl een opdracht mij nog altijd zo enthousiast kan maken dat ik door een muur ga.
Natuurlijk is het dubbel, want die raad waarschuwt me tegelijk dat als ik onze natuurlijke nood aan rust te veel negeer, dat als een boemerang terugslaat. Hij roept ook op tot nederigheid tegenover de wereld. Of zoals een boer het op mijn Buitenmensen-reis zei: “We mosen al meer dan dertig jaar met de natuur, dan is het toch logisch dat zij nu haar tanden toont.”
Mijn vader maakte me daar al vroeg op attent, net zoals hij me respect bijbracht voor de kleine man met wie hij zo graag een pint dronk. Daarom droeg ik dit boek aan hem op, waarop hij geschrokken vroeg: “Waaraan heb ik dat verdiend, ik die er nooit was?” Een reactie waar ik zelf niet goed van was. Het was ook best confronterend om vijf weken bij mijn ouders te wonen om van daaruit “hun” Westhoek te bereizen, maar uiteindelijk bracht het ons dichter bij elkaar. Alles samen was het de stress dus wel waard.’