Nathalie Le Blanc
‘De tuin als antidepressivum wordt schromelijk onderschat’
‘Tuinieren geeft ons hoop’, schrijft Knack Weekend-journalist Nathalie Le Blanc. ‘Zelfs als de hele wereld ellendig is, dansen de ballerina-tulpen elegant in de wind en parfumeren Bridal Crown-narcissen je tuin.’ Een pleidooi om in donkere tijden vaker in de tuin te werken.
‘Zou je dit niet beu worden, als je hier elke dag kon wandelen?’ Mijn vriend H is een geweldige kerel en ik stel hem zeer op prijs, maar soms verbijstert hij me. Hij doet deze uitspraak terwijl we door de met exotische planten gevulde glazen wonderen die de Koninklijke Serres in Laken zijn slenteren. De schok is zo groot dat ik stokstijf blijf stilstaan. Ik heb niet meer dan een balkon, maar wandel in deze tijd van het jaar minstens twee keer per dag langs mijn potten, om te zien of de alliumkopjes al zichtbaar zijn, of er al wat grassen komen piepen en of de tweede laag tulpen al uitkomt. Het absolute genot van een tuin, al dan niet in volle grond, is dat elke dag anders is én dat niets voorspelbaar is.
Experimenteren en falen
Tuinieren is mens worden, vertelt Jeroen Provoost in dit interview. Hij heeft gelijk. Het toont ons dat natuur niet dat ding aan de rand van de stad is waar we af en toe door wandelen, maar dat het overal is en dat we er doodgewoon deel van uitmaken. Tuinieren leert ons ook experimenteren en falen. Je kunt eindeloos veel opzoekingswerk doen over welke plant waar zal bloeien – ik heb het over jou, jasmijn – en dan nog komt er misschien niets uit de bloembol of verwelkt die ene pioenroos die elk jaar aan de struik komt na vier dagen.
Niets is zeker in de plantenwereld, en het is niet omdat de gaura het vier jaar uitstekend gedaan heeft in dat zonnige hoekje van het terras, dat jaar vijf hetzelfde zal opleveren. Gelukkig zijn er vaak ook aangename verrassingen, en herleeft een struik die je eigenlijk al had opgegeven, of komen er in maart ineens een hele tros krokussen piepen die je doodgewoon vergeten was.
Tuinieren kweekt respect, roept verwondering op. Op reis in oorden waar vulkanen af en toe vernieling spuwen, is dat eerste felgroene plantje dat door de zwarte lava naar de zon groeit toch elke keer iets waar ik naar op zoek ga omdat het zo verdomd indrukwekkend is. Zelfs gesmolten steen houdt de planten niet tegen. Langs de autostrade zie je onder een brug of viaduct wel eens een klein boompje opduiken tussen de stenen en in de diepe schdauw, en dan denk ik elke keer: wat een courage, om hier te willen leven.
De tuin als antidepressivum
Tuinieren geeft ons vooral ook hoop. Want zelfs als de hele wereld ellendig is, dansen de ballerina-tulpen elegant in de wind en parfumeren Bridal Crown-narcissen je tuin. Elk najaar weer vul ik potten met bloembollen, ook als ik me ellendig voel of als mijn hart gebroken is. Want ik weet dat die planten zich niets aantrekken van mijn ellende, als ze genoeg water en licht krijgen, dan doen ze door. Die belofte van schoonheid en overlevingsdrang maakt me blij, en kan me zelfs al ik overloop van chagrijn omdat er weer eens donker nieuwsbericht mijn mensbeeld verknoeid heeft, even doen glimlachen. De tuin als antidepressivum wordt volgens mij schromelijk onderschat en escapisme lijkt minder naïef als je het in de vorm van tuinieren doet.
Geen idee hoe vaak Hunne Hoogheden een toertje door hun serres doen, maar als ik een Koninklijke Serre had, kon ik al mijn streamingabonnementen opzeggen, want ik zou uren rondlopen om elke ontkrullende varen te spotten en elke palm te strelen.
Lees ook: ‘Lui’ tuinieren loont: deze drie tuinarchitecten maaien (bijna) niet
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier