Filosoof Emanuele Coccia over wonen: ‘Het huis van de toekomst wordt een plaats voor vriendschappen, niet meer exclusief voor koppels’

Emanuele Coccia
© Lars Brønseth

In zijn boek Philosophy of the Home buigt filosoof Emanuele Coccia zich over thema’s die we niet meteen associëren met filosofie, van badkamers en keukens tot huisdieren. Een gesprek over de hel van de leegte en de invloed van Friends op wonen.

“De academische sensatie die filosofie weer sexy maakte”, zo noemde Vogue hem. Er is iets van aan: de Italiaan Emanuele Coccia (48) is niet alleen een fotogenieke filosoof die hip gekleed loopt. Hij schrijft ook toegankelijke teksten over thema’s die de klassieke filosofie liever links laat liggen. Mode bijvoorbeeld, een topic waarover hij zopas een boek maakte samen met modeontwerper Alessandro Michele, creatief directeur van Valentino. ‘Ik zie mode als een kunstvorm, maar die wordt genegeerd door het merendeel van de intelligentsia. Terwijl het net een toegankelijk paard van Troje is om kunst in het dagelijks leven binnen te loodsen’, vindt hij.

De Italiaan boog zich als filosoof ook over onze relatie met planten. Zijn verrassende ideeën leverden in 2018 de bestseller The Life of Plants op. Niet dat Coccia liever plantkundige of mode-ontwerper was geworden. Zijn eerste idee was om architectuur te gaan studeren. ‘Ik had helaas geen tekentalent’, geeft hij toe. Toch behield hij een gezonde fascinatie voor steden, urbanisme, architectuur en wonen tout court. Over de stad schrijven, doen filosofen genre Plato, Hobbes of Rousseau al eeuwenlang. Maar de woning zelf is een blinde vlek in de filosofie.

Zijn ideeën bundelde Coccia eerder dit jaar in Philosophy of the Home: lectuur die het niveau van huis-tuin-en-keukenfilosofie gelukkig ruimschoots overstijgt. Het boek behandelt in twaalf hoofdstukken zeer ‘huishoudelijke’ fenomenen, zoals de badkamer, de keuken, de dressing, verhuizen, huisdieren, de hal of thuis-werken op ontwapenend toegankelijke wijze. Verwacht heldere redeneringen, zonder topzware namedropping van ‘verondersteld gekende’ filosofen of denkers uit het verleden.

Bijzonder is dat het boek vertrekt vanuit je eigen woonervaringen. En die heb je zat, want je bent al zo’n 30 à 40 keer verhuisd, van Berlijn en Freiburg tot Milaan en Parijs. Kun je je nog ergens thuis voelen als je zo vaak bent verkast? Raak je dat gevoel niet kwijt als je permanent in transit leeft?

Emanuele Coccia: ‘Een huis is meer dan een enveloppe van staal, beton en glas. Verhuizen houdt eigenlijk in dat “het huis” an sich niet bestaat. Je bent wat je meeneemt. The move makes the home. Ik ben al zo vaak verhuisd in mijn leven dat ik me overal thuis kan voelen. Ik kan ook op elk moment ergens weer vertrekken. Nooit heb ik het gevoel dat ik geland ben op de laatste woonplek van mijn leven. En dat is maar goed ook.’

Je vergelijkt verhuizen met het laatste oordeel. Je noemt het letterlijk ‘een overgangsritueel’. Is het dan, zoals met andere overgangsrituelen, niet belangrijk om er langer bij stil te staan? Moet je er de tijd voor nemen?

‘Verhuizen betekent: alles tegen het licht houden om te zien of je het wilt meenemen naar de volgende bestemming. Het is uitzoeken waar je écht van houdt. Je beslist wat belangrijk en essentieel is om spiritueel te kunnen overleven. Fysieke spullen kun je altijd opnieuw kopen, maar iets met emotionele waarde is onvervangbaar. In die zin is verhuizen een manier om een stand van zaken op te maken over je leven en je identiteit. Wat laat je achter en waarmee wil je verder in je volgende levensstadium?’

Als je lang in een huis woont, begin je het gewicht van het verleden mee te zeulen. Na een verhuizing voel ik me altijd lichter.

‘Als je lang in eenzelfde huis woont, blijf je maar goederen accumuleren. Je begint het gewicht van het verleden mee te zeulen. Daarom voel ik me na een verhuizing altijd frisser, jonger en lichter. De ballast is weg.’

Toen je je eerste job als filosofiedocent binnenhaalde, verhuisde je naar Freiburg. Je vond er een enorm huurappartement, dat compleet leeg was. Je moest er een tijdlang zonder spullen overleven. Wat bracht die ervaring teweeg? Kan de leegte inspirerend of verfrissend zijn?

‘Ik had een dak boven mijn hoofd, maar toch was wonen niet mogelijk. Ik kon niet eten, drinken, slapen of werken. Dat was een heel vreemde sensatie: er is een discrepantie tussen wonen en architectuur. Hoe interessant die laatste ook kan zijn, zonder objecten ben je niks in een huis. Om te wonen heb je geen ruimte nodig, maar spullen. Het toeval was dat de eigenaar van het appartement zelf de architect was. Tijdens de rondleiding was hij trots over de schoonheid van de architectuur in zijn puurste staat. Maar de facto was die onbewoonbaar. Wat mij betreft komt de lege ruimte het dichtste bij mijn idee van de hel.’

De Antwerpse interieurgoeroe, woon-filosoof en kunsthandelaar Axel Vervoordt heeft het in zijn boeken en interviews nochtans vaak over ‘contemplating the void’ en ‘the fullness of emptiness’. Hij prijst de leegte, zowel in kunst als in interieurs.

‘Ik kan dat begrijpen vanuit zijn standpunt. Maar “contempleren over de leegte” vind ik persoonlijk een snobistisch en geprivilegieerd uitgangspunt. Als je arm bent, heb je niks aan die leegte. Dan wil je in de eerste plaats een bed, een tafel, geld en voedsel. Kortom: alles wat het leven draaglijk maakt. Met leegte alleen kun je niet overleven. Contempleren over leegte is een soort therapeutische reactie van de moderne westerling die de overdaad beu is. Maar dat krijg je niet uitgelegd in de rest van de wereld.’

Emanuele Coccia
All rights reserved. © Lars Brønseth

Interieurarchitecten als Vervoordt creëren voor klanten ‘plekken waar ze kunnen thuiskomen’. Maar kan een buitenstaander dat wel? Heeft het zin om een interieur-ontwerp uit te besteden?

‘Een huis kan en mag nooit af zijn. Het moet permanent kunnen evolueren naargelang je noden. Goeie (interieur)architecten gaan altijd in nauwe dialoog met hun klanten. Je hebt pas een goed project, als je goed naar je opdrachtgever hebt geluisterd. Niet als je als architect gewoon je zin hebt gedaan. Het Schröderhuis van Gerrit Rietveld is een perfect voorbeeld: het is zo’n meesterwerk omdat de opdrachtgever, Truus Schröder, zo nauw betrokken was bij het ontwerpproces. Haar invloed op hem was enorm. Een huis moet een reflectie zijn van de mensen die er leven of geleefd hebben, niet van de architect.’

Wat is de rol van lifestylemagazines op interieurvlak? Zijn woonreportages een uitnodiging om ongegeneerd voyeurist te zijn in andermans universum? Of zie je ze als jaloersmakende droommachines?

‘Ik denk niet dat interieurreportages gemaakt worden om lezers jaloers te maken op de gerealiseerde dromen van anderen. De Franse filosoof Gilles Deleuze vond “gevangen zitten in de droom van iemand anders” de beste definitie van een nachtmerrie. Je kunt je wel laten inspireren door andermans woondroom. Maar jaloers moet je er niet op worden, dan wordt je leven een nachtmerrie. Als ze goed gemaakt zijn, en als de beelden echt zijn, zijn woonmagazines in het beste geval een antropologische catalogus van hoe divers mensen kunnen leven. Ze tonen dat er heel uiteen-lopende manieren zijn om een ruimte in te palmen. Zo’n magazine moet in de eerste plaats de fantasie prikkelen, niet de jaloezie.’

Coco Chanel woonde 34 jaar van haar leven op hotel. Kun je je dan thuis voelen, als je niet omringd bent door je eigen spullen?

‘Het is raar om als mens te poneren dat je ergens niet kunt aarden. In principe kan de mens dat overal: onze voorgeschiedenis heeft dat bewezen. Het is bijna de biologische definitie van de menssoort. Ik kan me overal gemakkelijk thuis voelen, ook op hotel. Dat komt omdat ik een nerdy type ben, dat vooral veel schrijft en leest. Als je op hotel leeft, verander je de kamer waar je woont. Je zet die mentaal of fysiek naar je hand. Wat hotels betreft, is er een enorme differentiatie: er zijn er waar je meteen op je gemak bent. En er zijn er die vreemd of oncomfortabel aanvoelen. Dat laatste ligt aan de interieurarchitectuur: ze zijn ontworpen door decorateurs, die zich helemaal niet projecteerden in de ruimte.’

Lees ook: Toparchitect Eduardo Souto de Moura komt naar Brussel: ‘Van een architect die kunst wil maken, krijg je nooit een goed ontwerp‘

We gaan zijn naam niet noemen, maar in Brussel loopt een oudere architect rond wiens bijnaam ‘The Divorce Architect’ is: koppels scheiden opvallend snel als ze intrekken in een van zijn nieuwbouw-villa’s. Kan slechte architectuur effectief je leven beïnvloeden? Of omgekeerd: kan goeie architectuur je tot een beter mens maken?

‘Architecten bouwen niet alleen huizen, maar ook complete steden. Ze hebben een enorme verantwoordelijkheid om ons leven beter te maken. Bij elk gebouw dat gerenoveerd of opgetrokken wordt, staat ons geluk op het spel. Architecten zijn morele ingenieurs of magiërs die er soms in slagen om levensgeluk in een bewoonbare vorm om te zetten. Net daarom mag een oordeel over architectuur nooit puur esthetisch zijn. Dat is trouwens de misvatting van het postmodernisme (de laat-20ste-eeuwse architectuurstroming die zich op een speelse manier afzette tegen het modernisme, red.): het draait niet enkel om de vorm.’

Je woonde zelf een tijdje in Bosco Verticale, de Milanese ‘groene’ woontorens van architect Stefano Boeri. Op de terrassen groeien nu duizenden bomen, struiken en vaste planten. Hoe heeft die woonervaring jouw visie op de stad en de natuur veranderd?

‘Toen ik daar woonde, zei ik niet: “Ik ga naar huis.” Ik zei: “Ik ga terug naar het woud.” Die uitspraak alleen al veranderde mijn beeld van de stad compleet. Stefano Boeri’s project is interessant als prototype van hoe we de stad dichter bij de natuur kunnen brengen. Een bos is geen exotische realiteit meer van buiten de stad, maar het bevindt zich daar, in de woning. Het is gedomesticeerd.’

Architecten hebben een enorme verantwoordelijkheid: bij elk gebouw dat gerenoveerd of opgetrokken wordt, staat ons geluk op het spel.

‘Stefano Boeri veranderde de wolkenkrabber – het meest iconische symbool van de moderne tijd – in een bos. Om het woud in de stad te krijgen, moet je geen nieuwe parken aanleggen of eenvoudigweg stoppen met bouwen, zoals zoveel architecten beweren. We kunnen de stad in een bos veranderen zonder de moderniteit de rug toe te keren. Net daarom is dat gebouw voor mij een manifest: het bewijst dat architectuur en ecologie kunnen samengaan. Het zijn geen tegenpolen die elkaar uitsluiten, zoals veel architecten en critici nog steeds denken.’

Is Bosco Verticale de verwezenlijking van de ultieme kinderdroom: wonen in een boomhut?

‘In plaats van een huisje in het bos haalt het Bosco Verticale het bos in huis. Stefano Boeri beweert dat hij geïnspireerd werd door Italo Calvino’s bekende boek The Baron in the Trees uit 1957. Daarin beslist het jonge hoofd-personage, baron Cosimo, na een ruzie om de rest van zijn leven in een boom te leven. In Bosco Verticale voelt dat ook zo. Boeri ontwierp de slaapkamers zodanig dat je in de eerste plaats uitzicht hebt op boomkruinen. Pas daarna zie je Milaan op de achtergrond. Je slaapt dus bijna letterlijk op een boomtak, zoals Cosimo in Calvino’s boek. Het deed mij beseffen dat wolkenkrabbers eigenlijk ook maar een moderne interpretatie zijn van de woning waar we als mensensoort ooit vandaan kwamen: de bomen.’

Intussen duiken projecten als Bosco Verticale al op in onder meer Nederland, Egypte, China, Mexico en binnenkort ook in Nieuw Zuid in Antwerpen. Wie niet in een bebost gebouw woont, kan altijd nog kamerplanten in huis halen. Ondanks je succesboek over planten, belicht je ze niet in Philosophy of the Home. Behoren ze tot dezelfde categorie als taxidermie: een artificiële, fotogenieke manier om de natuur te domesticeren?

‘Woningen zijn gebouwd als machines die ons leven distantiëren van dat van andere soorten. Maar een plek die uitsluitend ingenomen is door de mens benadert voor mij het idee van de hel. Ik zie huizen als plekken waar we relaties smeden met andere mensen, maar ook met objecten, dieren, planten en onszelf. Planten zijn als huis-dieren: ze geven ons de kans om samen te leven met een niet-menselijk wezen. Ze zijn een oefening om te leren omgaan met een levend wezen dat anders is dan wijzelf.’

Emanuele Coccia
All rights reserved. © Lars Brønseth

Je besluit elk hoofdstuk met wilde ideeën over het huis van de toekomst. Hoe zou dat er concreet moeten uitzien volgens jou?

‘Op het vlak van bouwen bevinden we ons nog steeds in de steentijd. We kennen al heel moderne bouwtechnieken, maar toch zijn we nog steeds extreem gehecht aan het idee dat een huis opgetrokken wordt uit muren die niet kunnen bewegen. Van dat idee moeten we af, huizen moeten mobiel of transformeerbaar zijn. Vergeet niet dat de origine van architectuur niet bij minerale materialen ligt, maar bij textiel. We bouwden onze eerste woningen van stof. Een huis is van origine een stuk textiel, een kledingstuk zeg maar, dat ons toelaat om de wereld buiten te houden. We zouden van woning moeten kunnen veranderen zoals we van garderobe wisselen.’

Als je een woning als een dynamisch kledingstuk beschouwt, moet het dan ontworpen zijn als een strak maatpak? Of eerder als een comfortabele trui?

‘Met zijn modulor-maatsysteem gebruikte architect Le Corbusier het menselijke lichaam als maatstaf voor zijn proporties. Maar volgens mij moet architectuur geen extensie zijn van onze eigen anatomie. Een woning is namelijk niet enkel een plek voor het lichaam, maar ook voor de ziel. Een huis mag geen uniform zijn dat zo afgemeten is dat je geen zin meer hebt om het uit te trekken. Het moet mee kunnen evolueren, zeker nu er zulke sociale, economische en klimatologische omwentelingen aan de gang zijn. We zijn gewend geraakt aan het idee van een huis als een starre entiteit die je zelfs aan de volgende generaties kunt doorgeven. Maar we moeten loskomen van dat idee dat een huis gelinkt is aan een plek of een territorium. We hebben nood aan huizen zoals smartphones, die overal mee bewegen met ons.’

Lees ook: Cohousen op je zeventigste: ‘Heel veel oudere mensen zitten alleen in te grote huizen die ze niet meer kunnen onderhouden’

Hoe zullen we dan samenwonen in de toekomst?

‘De samenleving is momenteel zo drastisch aan het veranderen dat we wel naar andere woonvormen zullen moeten evolueren. Kijk maar naar het begrip gezin, waarvan de heteronormatieve definitie allang niet meer geldig is. Het homohuwelijk, eenouder-gezinnen, cohousing: mensen leven op totaal andere manieren samen dan vroeger. Maar toch is onze manier van huizen bouwen niet mee getransformeerd. In die zin zijn Amerikaanse tv-reeksen als Seinfeld of Friends heel belangrijk geweest: ze introduceerden nieuwe vormen van cohousen, bijvoorbeeld met vrienden, los van seks of huwelijkstrouw. Een huis kun je inderdaad in de eerste plaats zien als een plek voor vriendschappen. Koppels die onder een dak wonen, zie ik als een afgeleide van die kerndefinitie.’

‘Het huis van de toekomst zal volgens mij meer en meer een huis van vriendschappen zijn, niet meer iets exclusiefs voor koppels. Kijk maar naar wat de lockdowns ons geleerd hebben: ver van je vrienden wonen, was een ramp.’

Een van de andere consequenties van covid is de opmars van het thuiswerken. Blijft dat het nieuwe normaal? Of hunkeren we ooit weer naar kantoortijd?

‘Moderne steden zijn gebouwd op basis van het fysieke onderscheid tussen wonen en werken: je vertrekt thuis en gaat naar je job. Dat principe ligt aan diggelen. In thuiswerk zie ik daarom een symptoom van het einde van de moderniteit. Steden zullen daardoor transformeren, dat zie je nu al gebeuren. Maar thuiswerk heeft ook invloed op onze woning zelf: het huis markeert niet meer de grens tussen wat privaat en publiek is. Wat we nu “een huis” noemen, is een gemengde zone, tussen het publieke en het private leven. En de stomste illustratie daarvan is de Zoom call: je maakt van je living iets publieks voor je collega’s.’

Bij deze: bedankt voor de Zoom call.

Lees ook: Waar willen Vincent Van Duysen en zijn collega-architecten oud worden? ‘Nood hebben aan zorg zou nooit als een straf mogen aanvoelen’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content