Jean-Paul Mulders

‘Gisteren ververste ik de luier van mijn dochter, nu fluiten mannen haar na op straat’

Jean-Paul Mulders Columnist voor Knack Weekend en schrijver

De hitte ligt over de stad als een klomp gelatine en ik nuttig een pokébowl met mijn dochter van zeventien. Zij vertelt over haar vakantiejob in een strandbar en hoe zij met een muntstuk de vinnen van surfplanken aanspant. Zij wil graag redder worden en met een snelle scooter over het oppervlak van de Noordzee razen. Mijn dochter van twaalf rijdt op paarden zonder zadel of teugels. Mijn kleine meisjes worden vrouwen met wilde haren, die dingen doen waaraan ik mij nooit heb durven wagen.

De pokébowl is een verschijnsel dat intussen schaamteloos om zich heen blijft grijpen. In de stad waar ik woon zijn er al drie zaken van dezelfde keten. Een vierde staat in de steigers. Wij houden van die semigezonde, betaalbare hap, nu betaalbaarheid een bedreigde diersoort wordt. Mijn dochter kiest voor zoete aardappel, ik ga voor grasgevoerde biefstuk met jalapeños en teriyaki. Soms vraag ik mij af hoe ik de wereld zou uitleggen aan mijn vader, mocht hij onverwachts uit de dood opstaan. Hij stierf in de jaren 1980, toen de Belg kotelet met erwten at. Het laatste wat wij samen dronken, was een glas Pisang Ambon. Dat was toen in de mode. Soms bestel ik het nog eens uit een soort nostalgische trouw.

Mijn kleine meisjes worden vrouwen met wilde haren, die dingen doen waaraan ik mij nooit heb durven wagen.

De winters waren streng in die jaren en ik geloofde in de meest uiteenlopende zaken, van vliegende schotels tot Mama Miracoli. Ik geloofde in brillen waarmee je door kleren kon kijken en ik geloofde dat Jezus over water kon lopen.

In het zwembad van Merelbeke kun je over water lopen als ze tegen sluitingstijd de valse bodem omhoog halen. Helaas heb ik ook nogal wat illusies die intussen verzopen zijn. Van lieverlede werd ik zoals de Joker, die zich in de film verontschuldigt: ‘Ik geloof eigenlijk nergens in.’

In de oorlog geloofden mijn nonkels in het bekampen van de Duitsers. Zij verstopten joodse mensen op zolder om die uit de klauwen van de bezetter te houden. Daar ben ik altijd erg trots op geweest, maar nu is de ene oorlog over de andere aan het schuiven en je weet niet meer wat je moet zoeken of vinden. Vroeger vond ik van alles van allerlei zaken, tot er dingen gebeurden waardoor ik minder hoog van de toren ging blazen. Soms voel ik nog wel een mening opkomen, maar dan ga ik naar huis en brei een muts voor de winter. Ik brei mutsen in ribbelsteek, mutsen in boordsteek, mutsen met pompons, mutsen op bestelling en mutsen met kleurverloop. Ik kan mijn geliefden beschermen tegen de kou, maar niet tegen de verdwazing die toeslaat.

Gisteren ververste ik de luier van mijn dochter, nu wordt zij op straat nagefloten door mannen. Zij vraagt mijn raad in de liefde en spijkert mijn kennis van modetrends bij. Neem nu de enkelsok die boven de rand van sneakers piept en die ik altijd al ellendig vond. Volgens mijn dochter vindt dat halfwassen attribuut geen genade in de ogen van haar vriendinnen, terwijl hoge en witte kousen juist cool zijn geworden. ‘Je bent pas oud,’ lacht ze, ‘als je nog enkelsokken draagt.’

Dat vervult mij met een vreugde die de banaliteit van het verschijnsel overstijgt. Soms krijg je gelijk als je lang genoeg wacht.


Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content