Jean-Paul Mulders

‘Soms komt het goede doel gewoon bij me thuis aanbellen. Dat vind ik niet prettig’

Jean-Paul Mulders Columnist voor Knack Weekend en schrijver

‘Kun je iets schrijven over het goede doel?’ vraagt iemand ter redactie. ‘Dat thema past mooi in een eindejaarsnummer: hoe we voor elkaar zorgen. Het zou raar zijn als jij het dan opeens zou hebben over het kweken van kweeperen.’

Over het kweken van kweeperen weet ik alles, maar het goede doel vind ik een moeilijke. We leven in een tijd waarin je niet weet waarover je eerst te verontwaardigen. Een kat vindt haar jongen niet meer in het oerwoud van dingen die het verdienen gesteund te worden.

Het goede doel kom ik tegen in de gedaante van jongelui die mij op straat aanklampen. Opeens word ik dan enthousiast begroet door iemand voor wie ik zonder dat goede doel onzichtbaar zou zijn. Ik heb zo’n kop waarop staat te lezen dat ik misschien een mens van goede wil ben. Ik trek ze aan als een vismagneet: bedelaars, verkopers van gebakken lucht, lieden die de weg kwijt zijn en koppels die graag willen dat ik een foto van ze neem. Ik vind het moeilijk om nee te zeggen. De koptelefoon is daarvoor een zegen: het volstaat met een spijtige glimlach naar de schelp te wijzen en vervolgens door te lopen. Zo kan ik door de stad dwalen zonder geconfronteerd te worden met het verdriet van de olifant in Kenia, of met teelbalkanker bij mannen met pornosnorren.

Pornosnorren vind ik geweldig, maar het goede doel maakt mij soms wel een beetje achterdochtig. Ik vraag mij dan af: wat blijft er aan de strijkstok plakken? Online circuleert een lijst met de bedragen die directeuren van goede doelen vangen. Je weet niet of die kloppen, maar de kiem van de twijfel is alvast in je gulle hart geplant.

Soms komt het goede doel gewoon bij me thuis aanbellen. Dat vind ik niet prettig. Doe dan de deur niet open, zeggen mensen, maar als de bel gaat, hoop ik altijd stiekem dat daar een engel met het winnend lot zal staan. Helaas zijn het meestal pakjes voor de buren of, zoals onlangs, een jongeman die begon over de vrouwenbesnijdenis. ‘Heeft u daar weleens van gehoord?’ vroeg hij. Ik antwoordde bevestigend, en voegde eraan toe dat ik de afgelopen kwarteeuw niet had doorgebracht op die verre planeet waar het volgens wetenschappers diamanten regent.

De jongen liet zich niet van zijn stuk brengen. ‘Het verschil tussen ons en andere organisaties,’ zei hij listig, ‘is dat wij vrouwenbesnijdenis bestrijden zonder paternalistisch te worden. Je moet de mensen in Afrika proberen te begrijpen. Geef toe: het zou ook weinig zin hebben als iemand ons kwam vertellen dat het verkeerd is stoofvlees met friet te eten.’

Een bedelaar vroeg of ik voor hem een hamburger wilde kopen. Dat vond ik een mooi en haalbaar verlangen.


Hij zei het met een vuur waarvoor ik respect voelde. Vroeger dacht ik dat het vrijwilligers waren: de blozende jongeren die werven voor het goede doel. Ik herinner me mijn teleurstelling toen een vriend mij vertelde dat zij daar vergoed voor worden. Dat zei ik aan de jongen. ‘Stel je geen fortuinen voor’, relativeerde hij. ‘Ik vang vijf euro per zieltje dat ik binnenhaal.’

Ik vond de jongeman sympathiek en gooide het met hem op een akkoordje: hij kreeg van mij die vijf euro, maar ik zou nog eens nadenken over het lidmaatschap tegen vrouwenbesnijdenis. Dat vond hij oké. Hij nam afscheid en liet mij achter met een verlangen naar stoofvlees.

Hoe tastbaarder het goede doel wordt, hoe moeilijker ik nee kan zeggen. Zo gaf ik eens vijftig euro aan een vent op een straathoek die overtuigend kon uitleggen waarom hij vooral geen geld van mij wou. Een andere keer vervulde ik de wens van een bedelaar aan het Sint-Pietersstation. Hij vroeg of ik voor hem een hamburger wilde kopen. Dat vond ik een mooi en haalbaar verlangen – tot bleek dat ik tien minuten moest aanschuiven aan het kraam onder de bomenrij. ‘Met ketchup graag’, riep de hongerige vanuit de verte.

De bedelaar nam de hamburger aan met een vanzelfsprekendheid die mij beviel. Hij zette er zijn tanden in en gromde iets dat een bedankje kon zijn, of anders een klacht over de uien die hij te bruin gebakken vond.

Ik keek naar de snel groeiende wachtrij en maakte mij uit de voeten voor hij een tweede kon bestellen.

Lees ook: ‘De vrouw vond haar liefdesverdriet zwaarder dan haar multiple sclerose’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content