Jean-Paul Mulders
‘De laatste tijd zwem ik minder dan vroeger, maar ik verlang meer naar liefde en alcohol’
Jean-Paul Mulders mijmert in zijn column over de dingen des levens.
De zon schijnt en er liggen dode dieren in de zoo van Charkov. Ik zie een tijger op zijn zijde en een schaap met weggeschoten achterkant. Om de een of andere reden wordt oorlog nog hallucinanter als er beesten in het spel zijn. Triest vind ik de zogeheten oorlogsdolfijnen, die worden ingezet voor krijgsverrichtingen. Dolfijnen behoren toe aan de kinderen; daar moeten volwassenen met hun vuile tengels van afblijven.
Namen als Charkov en Kramatorsk deden mij voor de oorlog al denken aan kerkhoven en crematoria. Het verbaast mij hoe snel we wennen aan wreedheid in de verte. Het Journaal opent alweer met berichten over schachtentemmers. Henny Vrienten is dood en experten sussen ons totdat de bom valt. Meer dan in geopolitieke overwegingen geloof ik in de woorden van Ariane Bazan, hoogleraar in wat er zich afspeelt in de hersenpan. ‘Een kernoorlog kan niet gewonnen worden’, schrijft zij in De Standaard. ‘Toch weegt dat prozaïsche, eenvoudige gegeven niet altijd op tegen menselijke onredelijkheid. We doen er goed aan te beseffen dat Poetin trots belangrijker kan vinden dan de eigen dood, of dan de dood van massa’s mensen.’
De laatste tijd zwem ik minder dan vroeger, maar ik verlang meer naar liefde en alcohol.
Mijn zenuwen zijn door dat besef gespannen. Ik vlieg uit tegen de kat en ik kat mijn oudste dochter af. Ik schrik op van een deur die dichtklapt, van een knallende brommer of een sirene die begint te loeien. Onlangs liet een kerel op de tram het hele voertuig meegenieten van zijn muzikale rotherrie. De mensen vonden dat normaal of durfden hun mond niet open te trekken. Een vrouw op jaren mompelde iets over geen opvoeding. Ik knipoogde naar haar en dacht aan de woorden van een dode zanger: ‘Je veux vivre dans un monde sans chichi et où les cons font pas, font pas de bruit.’
Ik heb een zwak voor muzikanten die blijven dromen van een mooiere wereld, zoals Arno of Meskerem Mees in Where I’m From. Dat ze mij raken, komt door mijn verlies bij het opgroeien. Het heeft te maken met de vriendelijkheid van dolfijnen en met de teloorgang van Kinder Surprise. “Ik dacht dat ze van kinderen hielden”, zei mijn jongste toen ze hoorde dat de besmetting maandenlang verzwegen was. “Maar blijkbaar dachten ze alleen maar aan geld.”
We kochten ze soms, die Kinder Surprises. In de keuken staat nog een roze mannetje dat uit zo’n knalgeel verrassingsei kwam gesprongen. Het heeft een penseel op zijn hoofd en waterverfjes in voeten die eruitzien als zwemvliezen. Ik gooi het mannetje in de vuilnisbak en bereid voor mezelf een burger met aubergine en halloumi: ‘Die betrouwbare gepekelde grillkaas,’ schreef een bevlogen culinaire journaliste, ‘die geduldig in de koelkast wacht om je te hulp te schieten.’
De kaas grilt, het gras groeit en ook deze dag gaat voorbij zoals alle andere. Ik luister naar Muddy Waters en maak een cocktail met een zoutrandje. De laatste tijd zwem ik minder dan vroeger, maar ik verlang meer naar liefde en alcohol. Ergens las ik: I wonder if there is a margarita somewhere out there thinking about me, too. Dat vond ik zo flauw dat ik erom moest lachen.
In de hoek van de kamer ritselt er iets weg dat de kat niet kan pakken.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier