Jean-Paul Mulders
Ik kom uit een wereld vol dingen die voorbij zijn, zoals videobanden en verantwoordelijkheidsgevoel
Misschien is het terrasjesweer wanneer u dit leest, maar als ik het schrijf, dwarrelt er sneeuw in onze grillige wereld neer. Op straat joelen mensen, anderen schuifelen voort met een gekwelde gelaatsuitdrukking – alsof ze dit er niet nog bij kunnen hebben, boven op de treinstaking, de schietpartijen, de levensduurte en de liefde die je altijd door de vingers glipt.
Sneeuwpret is een leeftijdsgebonden kwestie. Bij kinderen zie je nog dat zuiver enthousiasme, maar op de radio klagen volwassen stemmen dat er vijfhonderd kilometer file staat. Het KMI heeft het niet zien aankomen en dat bevalt me wel. Het is geruststellend als er iets ontsnapt aan de bedilzucht van onze voorspellingen. Helaas kan ik geen vlok zien neerdwarrelen zonder de akkoorden te horen weerklinken van De eerste sneeuw, dat beklemmende lied van Jan De Wilde. Ik denk dan aan mijn geliefden die allang beneden in de vrieskou liggen, in staat van ontbinding.
Om de hoek is een tramhalte en daar rennen mensen gehaast naartoe. Ze lijken vastbesloten om voor mijn deur een arm of een teen te breken. Dat maakt mij zenuwachtig. Op elke burger rust de taak, zo is mij van kindsbeen op het hart gedrukt, het voetpad voor zijn woning vrij te houden van ijs en sneeuw. Je bent verantwoordelijk als iemand daar op zijn of haar staartbeen valt. Dat wil ik vermijden, want staartbenen vind ik charmant. Het zijn nederige lichaamsdelen die ons aan onze afkomst herinneren.
Het is vreemd hoe je als volwassene kunt ineenkrimpen van iets dat je als tiener hilarisch vond
Dus trek ik naar buiten, gewapend met schep en strooizout gegen Schnee- und Eisglätte. Hashtag #JeBentOudAlsJeSneeuwRuimt, stel ik vast, want in mijn hele straat vol jonge mensen ben ik de enige die zich uitslooft. Ik kom uit een wereld vol dingen die voorbij zijn, zoals videobanden en verantwoordelijkheidsgevoel.
Ik voel al een aureooltje boven mijn hoofd verschijnen, maar dan komt er een herinnering in mij op aan een winterochtend van jaren geleden. Wij waren zeventien en fietsten naar school door het centrum van Heule. In de bocht, ter hoogte van het park, had zich een spiegelgladde rijmplek gevormd. Er waren al fietsers ten val gekomen en wij stonden te wachten aan de kant, niet om gedichten voor te dragen maar om de volgende slachtoffers keihard uit te lachen. We zagen hoe ze waggelden op hun wielen, gilden of vloekten, hun evenwicht terug leken te vinden, maar dan toch met staartbeen en al tegen het asfalt sloegen. Als ik daaraan terugdenk, voel ik schaamte. Het is vreemd hoe je als volwassene kunt ineenkrimpen van iets dat je als tiener hilarisch vond. Ik wil de gelegenheid aangrijpen om mij ook te verontschuldigen bij de interim-leerkracht met het ringbaardje, die wiskunde gaf en met wie wij meedogenloos de draak staken. Zijn leed begrijp ik nu beter, zoals dat van mijn grootvader. Hem maakte ik wijs dat de Duitsers ons land weer waren binnengevallen, goed wetende hoe bang hij was voor oorlog.
Dat alles is nu voorbij en er bestaat geen biecht meer om van je pekelzonden af te raken. Op mijn stoep passeert een meisje met dreadlocks en sprekende ogen. Ik lach naar haar en voel vanuit de dakgoot een ijskoude druppel in mijn nek vallen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier