Nathalie Cardon
‘Het blijft een feit, dat alle heksen vrouwen zijn. Zegt Roald Dahl’
Nathalie Cardon vindt niks te banaal voor een goed verhaal.
Ik besluit De heksen van Roald Dahl nog eens open te slaan. Niet dat ik zo’n fan was als kind – van het hele boek is alleen de tekening van de opperheks me bijgebleven, een vrouw met slanke taille en handen die hoog in de lucht klauwen. Het is de hang naar iets ouds, iets fouts. Als ik mijn neus tussen de bladzijden steek, ruik ik de jaren tachtig: die onbesuisde tijd waarin woorden als ‘dik’, ‘lelijk’ en ‘mannetjes’ nog niet voor een volksopstand deden vrezen.
Met sardonisch genoegen glijd ik in de rol van sensitivity reader. Hoelang zal het duren voor die zich verslikt? Toch wel even, zo blijkt. Niks bedenkelijks te bespeuren op de eerste bladzijde. Echte heksen hebben doodgewone kleren aan en zien er net zo uit als doodgewone vrouwen. Op pagina 9 echter, kan Unia gebeld worden: Het blijft een feit, dat alle heksen vrouwen zijn. Er bestaat niet zoiets als een mannelijke heks. En het hoofdstuk Waar je een heks aan kunt herkennen bevat een paar regels die mijn vriendin met kanker beter overslaat als ze haar zoontje van zes voorleest: heksen dragen pruiken om niet op te vallen, want eigenlijk zijn ze zo kaal als een hardgekookt ei.
Het spel verveelt al snel. Wat me écht schokt, bevindt zich bovendien buiten de taal: als de ouders van het hoofdpersonage in een ravijn te pletter storten, verdiept het ventje zich de volgende dag met z’n oma in het occulte alsof er niks gebeurd is. Achter zijn poezelige uiterlijk kan zich dus weleens een psychopaat schuilhouden. Waarom zou ik meeleven met een jongen zonder ziel? Dat die vrouwen zonder haar maar soep van hem koken.
Met knagende leeshonger graaf ik in de kelder naar dat andere boek dat mijn kindertijd overleefde, Krassen in het tafelblad van Guus Kuijer. Wat ik mij herinner: de radde tong van hoofdpersonage Madelief, haar humor, haar koppige wil om geen volwassene in het gareel te worden. Wat ik vergeten was: de beginzin. Oma is dood, maar Madelief hoeft er niet van te huilen.
Onze echte demonen vliegen niet rond op een bezemsteel.
Er gebeurt wel meer niet in dit boek. Opa huilt ook al niet, knipoogt alleen maar af en toe. Om de een of andere reden blijft hij toch liever niet alleen thuis, de weken na de begrafenis (Zes begrafenismannen dragen de kist waar oma in ligt. Je kunt niet zien dat ze erin ligt. Dat moet je geloven). Madelief gaat bij hem logeren. Wat tot drama’s leidt die net niet gebeuren. ‘Ik kan me ook best scheren hoor’, zegt Madelief. Me wenkbrauwen bijvoorbeeld. ‘Mag ik ’t scheermes zo meteen?’ Waarop grootvader, niet van gisteren: ‘’t Is beroerd. Maar wat zal ik eraan doen? Jij bent de baas over je gezicht.’
Madelief brengt ons, meer dan duizend foto’s dat kunnen, naar het kind dat we ooit waren. Op de deur bonkend van de wereld van de volwassenen, die wezens die vaak niets beters weten uit te brengen dan dat ‘alles minder wordt’ of dat je zo op je moeder lijkt, maar soms ook spelen. Die zwijgen wanneer je antwoorden wilt. Want er is verdriet, maar je weet niet waar het zit. Onze echte demonen vliegen niet rond op een bezemsteel. Het kan het besef zijn dat als je grootvader dan toch huilt, op een nacht, er geen troost is. ‘Als je oud bent, kun je geen moeder meer roepen.’
Terwijl de halve wereld Dahl zit te herlezen, ligt dit meesterwerk onder het stof van jaren te slapen. Je zou Krassen bijna zijn eigen schandaal gunnen. Mag ik bij deze even aanstippen dat opa ‘het kontje’ van zijn overleden vrouw prijst in het bijzijn van zijn eigen kleindochter? Later noemt hij haar ook nog ‘zo’n wijf’. Met een bevende duim in de lucht.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier