Jean-Paul Mulders
‘Harten en tangen: toepasselijker combinatie valt niet te bedenken om de liefde in te vangen’
‘Toeval bracht me naar de Hopper in Antwerpen,’ laat een lezeres mij weten, ‘waar de Weekend op de tragisch verstofte piano lag te pronken. Ik was aangenaam verrast om te zien dat uw column nog bestaat. Ik lees u sinds mensenheugenis: van toen uw dochter leerde lopen, of misschien al toen ze nog een gedachte was die uw spermatozoïden naar de toekomst katapulteerden zoals in de film van Woody Allen.’
Ik hou er niet van als mensen zich verplaatsen in mijn testikels, al is het dan met de beste bedoelingen. Maar ik ben geïntrigeerd en lees toch wat er verder staat. De vrouw omschrijft haar omzwervingen van de afgelopen twee decennia. ‘En ik dacht eindeloze keren dat ik eens moest mailen om te laten weten hoeveel geneugten en mooie herinneringen ik heb aan het lezen van uw column. Hoe ik ermee ben opgegroeid en het ongefilterde menselijke de rode draad was in mijn bestaan (…). Dus dank voor uw schrijven, dat u er was in de rollercoaster van mijn bestaan, vaak herkenbaarder, begripvoller en warmer dan de mensen rond mij.’
Dat vervult mij met een mengsel van verlegenheid en trots. Wat kun je daarop antwoorden, behalve gestamelde verbazing en verwondering?
Ik hou er niet van als mensen zich verplaatsen in mijn testikels, al is het dan met de beste bedoelingen.
‘Elke week kijk ik uit naar je stukjes,’ schrijft een andere lezer, ‘zeker nu ik na 42 (!) jaar samen mijn man verlies die een nieuwe liefde heeft gevonden. Dat maakt me zeer verward en ik probeer mij vast te houden aan “kleine” dingen die mij omringen.’
Op zo’n bericht reageren is soms lastiger dan het schrijven van een column. Maar ik ben van de oude stempel en ik antwoord getrouw, ook al voel ik mij weleens de laatste plek ter wereld waar mensen hun hart kunnen uitstorten. Ik schrijf de lezer dat het woord ‘akelig’ een understatement is als de liefde je na al die jaren door de vingers glipt. Ik schuw goede raad, maar probeer hem woorden te sturen van begrip en troost. Misschien helpt het te weten dat je nooit de enige bent. Ik hoorde van een vrouw die haar man liet zitten toen ze de zeventig al voorbij waren. Ze deelden een leven en drie kinderen, tot de vrouw opeens vaststelde: ‘Als ik zijn kleren was, kan ik de geur niet meer verdragen.’
Ik schrijf de lezer hoe ik mij al aan de hartstocht heb beschadigd, opgesloten als ik zat in dynamieken die ik zelf niet doorhad. Soms kreeg ik daardoor een afschuw van de liefde. Toch kwam ik haar altijd weer tegen, in de zon of in de regen, want zoals bekend is aantrekking overal: te land, ter zee en in de lucht. Zoals de waterjuffers die ik onlangs, ter hoogte van de nachtwinkel, zag paren in hun vlucht. Achteraf las ik dat er vuurjuffers bestaan, azuurwaterjuffers en lantaarntjes. Het is een rare gedachte dat een waterjuffer ook mannelijk kan zijn: ‘Ze houden de vrouwtjes bij de paring vast met een soort tang aan het achterlijf. De vrouwtjes brengen dan de punt van het achterlijf naar de eerste achterlijfsleden van het mannetje. Zo vormen ze samen een mooie hartvormige figuur, het paringswiel genoemd.’
Harten en tangen: toepasselijker combinatie valt niet te bedenken om de liefde in te vangen.
De rest is stilte, en regen die onverpoosd blijft vallen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier