Jean-Paul Mulders
‘Er is echter nog altijd geen centraal register om te controleren of iemand zich houdt aan die ‘zesvrouwenregel’’
Ik lees over Jonathan M., de ‘beruchte spermadonor’ die naar eigen zeggen meer dan vijfhonderdvijftig kinderen heeft verwekt. Het katapulteert mij terug naar de tijd waarin ik zelf in het universitaire ziekenhuis regelmatig een kwakje afstond. Dat moet rond 2002 zijn geweest. De zuigelingen die toen werden verwekt, zijn nu twintigers die de wereld bestormen.
Pornhub bestond nog niet in die dagen en voor boekskes was er blijkbaar geen budget. Een zaadstaal leveren, verliep zonder hulpmiddelen. De handarbeid moest je verrichten in een toilet met kale blauwe tegels, waar soms nog sporen zichtbaar waren van een voorganger. Het zegt iets over mannen dat ze in zo’n omgeving in staat zijn een hoogtepunt te bereiken. Het resultaat ving je op in een potje met een deksel. Daarmee haastte je je naar een kantoortje, door een gang met neonlicht en versleten vloerbekleding. Je overhandigde het potje aan een verpleegster op jaren. Dat voelde ongemakkelijk, ondanks haar vriendelijke kraakstem.
Ik besefte dat ik geen kind wou zonder bij de opvoeding te zijn betrokken. Ik wilde de vreugde van de slapeloze nachten en het verversen van de pampers.
Ik herinner mij de nerveuze afwachting de eerste keer, wetend dat ze in het lab mijn kwakje onder de microscoop zouden leggen. Telefonisch zou mij dan de kwaliteit worden meegedeeld. Een vriendin van mijn ouders had op mijn achtste voorspeld dat ik later geen kinderen zou kunnen krijgen. Zij was stewardess bij Sabena, maar kluste bij als kaartlegster. Bij haar voorspelling was ik in huilen uitgebarsten.
Sindsdien was ik bang voor onvruchtbaarheid, maar het telefoontje uit het universitair ziekenhuis verloste mij eindelijk van die schrik. De verpleegster meldde dat het afgeleverde staal veel vrolijke kronkelaars bevatte, die ook nog eens verrassend beweeglijk bleken. Om sportief teelvocht te hebben, hoef je blijkbaar geen atleet te zijn.
Tot mijn verbazing kreeg ik prompt het voorstel om donor te worden; daar hadden ze een tekort aan. De lat lag niet bijzonder hoog: je moest jonger zijn dan veertig en je laten testen op hiv. Voor de rest maakte het niet uit of je klein of groot was, links of rechts, taxichauffeur of taxidermist.
Ik vond het een bevreemdende gedachte om wildvreemde vrouwen te bevruchten via de kille omweg van pipet en petrischaal. Toch ging van het plan ook een soort aantrekkingskracht uit. Die had te maken met hulpvaardigheid, mannelijke trots en zin voor avontuur. Bovendien kreeg je ervoor betaald. Al vlug fietste ik om de paar weken naar het universitaire ziekenhuis. Ik leverde mijn milde bijdrage met zicht op een lekkende radiator.
Als ik het potje naar het kantoortje bracht, stond ik soms oog in oog met een koppel dat mij nieuwsgierig opnam. Ik vroeg mij dan af: zijn dat mensen met een onvervulde kinderwens? Na gedane arbeid schreef ik mijn naam in een schrift dat in het kantoortje rondslingerde. Het leek op het gastenboek in een restaurant. Je kon terugbladeren in de gegevens van je voorgangers. Het viel me op dat dezelfde namen vaak terugkwamen, als kregen sommige donoren er nooit genoeg van. Zo dook geregeld de naam op van een schrijver die het geld toen wellicht kon gebruiken, maar sindsdien roem en eer heeft verworven.
Na een aantal donaties kwam het moment waarop je moest beslissen of je een tweede hiv-test deed en je zaad daadwerkelijk vrijgaf. Pas dan kreeg je de rest van je vergoeding, zoals bij een maffia-transactie. Op dat punt ben ik teruggekrabbeld. Ik besefte dat ik geen kind wou zonder bij de opvoeding te zijn betrokken. Ik wilde de vreugde van de slapeloze nachten en het verversen van de pampers. Ook vroeg ik mij af of mijn genen wel sterk genoeg waren om ze bandeloos over de mensheid uit te sprenkelen.
Van zulke twijfels had Jonathan M. geen last, en ook niet de man die beweert dat hij in twee Belgische fertiliteitsklinieken tot vijfhonderd keer een spermastaal heeft afgestaan. Sinds 2007 mag een donor bij maximaal zes gezinnen kinderen verwekken. Er is echter nog altijd geen centraal register om te controleren of iemand zich houdt aan die ‘zesvrouwenregel’.
Zelf heb ik intussen twee gezonde dochters, die ik geboren heb zien worden. Soms denk ik aan de schrijver uit het gastenboek. Misschien liet hij de kans niet liggen om zich als massaverwekker te ontpoppen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier