Jean-Paul Mulders
‘Is het wel gepast: kijken naar dood en verderf bij het genot van geribbelde chips?’
Ik daal af in de kelder, omdat daar nog een fles Pol Roger staat en ik wil klinken op het nieuwe en het ongerepte. Beneden vraag ik mij af of een fles goedkope cava niet voldoende is. Ik bracht de jaarwissel door met de uitbundigheid van een hond die buiten vuurwerk hoort knallen. Het worden maanden van de ingehouden adem, waarin de halve wereld gaat stemmen en je hoopt dat de geest in de fles blijft.
’s Avonds kijken mijn vriendin en ik op Netflix naar World War II: From the Frontlines, waarin de oorlog van vroeger is ingekleurd en enhanced zodat hij tastbaar wordt. De bemanning van een bommenwerper krijgt het bevel om Hamburg te gaan bestoken. “Maar Hamburg is al een vuurzee”, pruttelen de jongemannen tegen. “Die stad werd gisteravond van de kaart geveegd.”
Het postgebouw staat nog wel overeind en moet ook in de as worden gelegd, want zestigduizend ontredderde burgers hebben daar hun toevlucht gezocht. “Wat wij deden, was geen heldendaad”, zegt de piloot zoveel jaar later. “Het was alleen maar gruwelijk.”
Het worden maanden van de ingehouden adem, waarin de halve wereld gaat stemmen en je hoopt dat de geest in de fles blijft.
De geschiedenis herhaalt zich niet, hoor je weleens: ze echoot alleen maar. Mijn geliefde verbaast zich over de mooie meisjes die zijn geschilderd op de flanken van de bommenwerpers. Ik leg uit dat het de bemanning was toegestaan hun moordmachine op te leuken. ‘Nose art’, wordt dat genoemd. Sommige vliegtuigen hadden luchthappers als haaientanden, bij andere stond er op de flank een roodharige pin-up met lange benen, hoge hakken en de woorden: Honey Bunny. Seksisme viel toen gewoon uit de lucht.
Als kind wist ik alles over bommenluiken en geschutskoepels. Nu verafschuw ik oorlogstuig en symbolen die het verlangen naar wraak oproepen. Ik hou niet van leuzen, ik hou niet van vlaggen, ik hou niet van sterren en zelfs niet van watermeloenen. Ik schuw alles dat kan worden misbruikt om anderen naar het leven te staan of jezelf de betere te voelen.
Is het wel gepast: kijken naar dood en verderf bij het genot van geribbelde chips? We zien een Britse soldaat die krijgsgevangen werd genomen in Noord-Afrika. In een vrachtwagen rijden ze door de woestijn, een helse rit met opeengepakte, stinkende mannen die hun behoefte doen en soms sterven waar ze staan. In Italië worden ze vijandig onthaald door de plaatselijke bevolking. “We waren uitgehongerd”, zegt de soldaat. “Een gebroken groep mannen. De straat stond vol met mensen die spuugden en jouwden: ‘Hier is het Britse leger. Moet je ze zien!’ En toen kwam er vanuit de menigte een meisje tevoorschijn dat een grote perzik in m’n hand stopte. Ze rende terug en verstopte zich. Ik weet nog dat ik die opat en m’n handen rond m’n mond hield. Niets smaakte ooit nog zo lekker als die perzik. Ik barstte in tranen uit. Ik besefte dat, zelfs als je denkt dat de hele wereld tegen je is en alles misgaat, er altijd wel ergens een meisje met een perzik is.”
De soldaat slikt, nog zichtbaar ontroerd, al is hij intussen meer dan negentig jaar oud. “Het was een mooi gevoel. Het gaf me de hoop dat dingen konden veranderen.”
“Cheers to that”, zeg ik – en hef het glas op jaren met een donshuid
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier