Zoenoffer

Jongste dochter mocht op zeeklas, om met avontuur-in-zakformaat haar kleutertijd uit te wuiven.

Haar mama was in Spanje, voor een hooggevoelige workshop met paarden. Ik stond er eens te meer alleen voor, maar wat ons niet doodt, schijnt ons sterker te maken. Ik bakte een omelet voor in haar lunchpakket, omdat eieren lekker lang mals blijven tussen boterhammen. Ik tapte fruitsap in een veldfles, ontdeed aardbeien van hun steeltjes. In tijden van nood moet een man in staat zijn zowel naar de maan te reizen als een kapotte knuffel weer dicht te naaien.

Dochter vond een spin, de vierde in twee dagen. Ik moest ze vangen in een koker om ze later onder de microscoop dertigvoudig te kunnen vergroten. “Dat is wel niet zo fijn,” zei ik, “voor de spin. Ze zal doodgaan.” Zij haalde haar schoudertjes op. “Spinnen zijn akelige dieren.” Ik dacht aan Buchenwald en Auschwitz.

Even later stond ik met andere mama’s en papa’s in een zee van reiskoffers met prinsessen en eenhoorns. De luiken van de bus stonden aan beide kanten open, zodat ik dwars door het bagageruim naar de bleke huizen aan de overkant kon kijken. Ik bestudeerde de chauffeur. Hij zag er jong en betrouwbaar uit, het type waarvan je wel een tweedehandse auto zou durven kopen. Maar zag ik daar onwennigheid, zoals hij de koppeling probeerde en naar zijn instrumenten staarde?

Op dat moment kreeg dochter het moeilijk. “Ik wil niet mee”, zei ze. “Ik wil bij jou blijven.” Ik sprak haar woorden van moed en troost in. Dat viel niet mee, aangezien ik zelf niet de beste nemer van afscheid ben. Ik heb dat al eens te vaak moeten doen. Mijn vader aan een laffe ziekte van de kroonslagaders, mijn geliefde aan een kaper van twijfelachtig pluimage. Ik haat afscheid, maar dat mocht ik niet tonen. We moeten er alles aan doen om onze angsten niet op nieuwe generaties over te dragen.

“Ik zie zo’n bus nooit graag vertrekken”, raadde een mama mijn gedachten. “Heb jij dat ook?” vroeg ik. “Het is al de derde keer bij ons. Maar helemaal went het nooit. Je moet loslaten, he.”

Loslaten, ja. Wat heb ik de pest aan dat woord gekregen. Bijna zo erg als aan iets een plaats kunnen geven. Maar de mama glimlachte lief naar mij. Het kwam wel goed. Ze zouden de snelweg nog niet op zijn en al zitten zingen en lachen als paptaartjes.

Er werd nog even gezwaaid en weg waren ze, in hun glimmende sarcofaag van rubber en staal dat nog niet was verwrongen. Terug in de auto zette ik het liedje af waarnaar zij had zitten luisteren. Thuis stond een glas fruitsap dat zij halfvol had gelaten. Ik zag de koker met de spin op tafel. Ik besloot ze vrij te laten in de tuin, als karmisch zoenoffer of zo. Ik stelde mij haar opluchting voor toen ik de koker opendraaide. Behendig gleed ze naar beneden aan een zijden draadje. Ze verdween in het gras. Geen woord van dank natuurlijk. In de verte loeide een motor als een dinosaurus.

Ik keek op mijn horloge, dat mijn dochter mooi vindt. De lichtinval in de living was prachtig. Het voordeel van vlieg- en busreizen is dat je weet dat ze goed zijn aangekomen, als je niets hoort op de radio.

jean-paul.mulders@knack.be

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content