VEILIG VER-WEG-VERDRIET
Er zijn twee soorten mensen : zij die uit het repertoire van Kinderen voor Kinderen de opgewekte liedjes het fijnst vonden, en zij die de droevige liedjes grijsdraaiden. Ik behoorde tot de tweede categorie. Met mistige ogen spoelde ik de cassettes met militaire precisie naar de zwaarmoedige nummers op het album. Terwijl andere kinderen luidkeels zongen dat klein fijn is omdat je dan op een onbewoond eiland met de billen bloot waanzinnig kunt dromen over een krokodil als huisdier, zong ik de liedjes mee over dode ouders, heimwee en zielige bomen.
Nu waren mijn ouders en hun huwelijk nog intact, werd ik niet gepest, en had ik geen huisdieren die me teleurstelden. Toch herkende ik mezelf in de sombere strofes en trieste refreinen. De akkoorden en gezwollen woorden resoneerden in mijn borst. Alsof ze, tegen alle kleurige en vrolijke tekeningen van de kinderwereld in, de verborgen waarheid over het echte leven onthulden. Een tipje van de sluier. Ergens had ik in de gaten dat het leven niet altijd een suikerzoete polonaise van schaterlach en lichtvoetigheid is. Als kleine romantica zat ik mistroostig voor het raam, de horizon afspeurend naar het object van mijn onbestemde droefenis.
Hoe meer mooie dingen ik zag of kreeg, hoe moeilijker ik het had. De broosheid van het leven greep me naar de keel. De achteloosheid waarmee dingen werden weggeworpen of vergeten, kon me tot tranen toe beroeren. Ik kon niet onder woorden brengen waarom. Hoe kon ik nu ooit lang en gelukkig leven, als de wereld zo eindig en onrechtvaardig was ? De dreigende donkerte van het grote Niets werd mijn trouwe schaduw.
Mijn moeder, die met een wasmand passeerde, zag me staren en vroeg : “Wat is er, je kijkt zo triestig ?” Ik haalde diep adem, en openbaarde mijn donkere inzicht : “Er is … niets.” Gerustgesteld ging ze de trap op. “Ah, oké, dan is het goed.” “Nee,” snikte ik haar na, “dat is juist het probleem.”
Als kind was ik blijkbaar voor op mijn leeftijd. Waar de meeste van mijn vriendinnen pas in de puberteit ten onder gingen aan sehnsucht en weltschmerz, wentelde ik me als negenjarige al in melancholie. De gevoelens die ik niet zo goed begreep – want ik had toch alles om gelukkig om te zijn – kon ik kwijt in die tranentrekkers. Dus liet ik mijn kindersopraan lichtelijk vals, door emoties overmand, mares-in-mineur zingen. Over vriendjes die verhuizen, over een droeverig gevoel en over vaders die aan longkanker sterven. Zij het dan op rijm. Het was louterend om al mijn pathos, drama en onbestemde existentiële twijfels weg te zingen, gekatalyseerd in ander, benoembaar en veilig ver-weg-verdriet.
En terwijl ik de brok in mijn keel trachtte door te slikken, begon het volgende nummer al, met een jolig akkoord, een dartel tempo en een draaglijk licht onderwerp. Zo leerde ik meer van het leven dankzij kindermuziek, dan van jaren religie en filosofie. Alles komt altijd goed. En als het niet goed komt, gaat het voorbij. En dat is ook goed.
Katrijn Van Bouwel is improvisatie-actrice. Ze was de Festivalfee van ‘1000 zonnen’ en haar boek verschijnt dit najaar.
katrijn.van.bouwel@knack.be
KATRIJN VAN BOUWEL
Als kind wist ik al dat het leven geen suikerzoete polonaise van schaterlach en lichtvoetigheid is
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier