TOEVEN IN EEN BOOMGAARD
Vorige week zaten we met de redactie een dagje in conclaaf. We hadden het onder meer over de spanning tussen luxe, droom en realiteit. Een collega haalde een lijstje aan dat een paar maanden geleden verscheen in de rubriek Reizen. Daar stond op nummer twee, van wat de mensen als luxe ervaren, na ‘geen verkeersdrukte’ : ’toeven in een oude boomgaard’.
Als kind heb ik geravot in het veld en door de straten van mijn dorp gezworven, op de fiets of lopend. Dat dorp stelde niet veel voor, meende je als puber. Je wordt iets ouder en je wilt wat, dus trek je naar de stad. Want daar gebeurt hét. Denk je. Je komt bij toeval terecht in dit vak waardoor je het geluk hebt – weliswaar vrijwel altijd op een drafje – jarenlang naar alle hoeken van de wereld te kunnen reizen. Een van je kinderen ontmoet uiteindelijk zijn vrouw in het Verre Oosten en trekt met haar na een paar jaar naar haar geboorteland in het Verre Westen. De wereld lijkt op den duur nog een zakdoek groot en er valt altijd ergens wat nieuws en wat boeiends te ontdekken. En het ligt bijna altijd ver weg, lijkt het. Maar dat kan geen hinderpaal zijn, er zijn altijd vliegtuigen die je erheen brengen en jetlag, daar moet je leren mee leven.
Tot op een dag er een luikje in je hoofd openklapt, waardoor geuren en kleuren van vroeger komen gestroomd. Iets wat de tijd doet stilstaan. Je zit op je terras, hoog boven de stad en je wilt gewoon weer met je voeten in het gras staan, hier en nu. Je droomt weg over de daken en de torens en je ruikt weer de rivier, zoals ze waarschuwend stonk net voor het onweer opsteekt.
Op een dag doe je de stap, weg van de stad. Al weet je nog niet of het definitief is, of je verlangen niet voortkomt uit een soort valse romantiek. Wennen wordt het, want je bent het verleerd met de natuur te leven. Groene vingers, je hebt niet eens kans gehad die te ontwikkelen. Je hebt in de loop der jaren alleen geleerd hoe letters tot woorden en woorden tot zinnen groeien.
Dat wordt dus een tijdje experimenteren. Planten en zien verdorren. Een andere keer verbaasd aankijken tegen een struik die na twee jaar alles overwoekert. De verwarming valt uit midden in de winter en de buurman komt je leren hoe je die open haard, die nog nooit heeft gebrand, moet aansteken. Het duurt een tijdje, dat tussen twee werelden hangen. Vaak denk je : ik ben hier misschien toch niet voor gemaakt. Tot je op een zomeravond langs de dijk naar huis rijdt en de wolken laag boven de rivier hangen, de zon het wateroppervlak zilver kleurt en de weeë geur van de reuzenbalsemien je in de neus slaat. Het besef dat dit de juiste keuze was, neemt weer de overhand. Het geluk van zo’n plek en van de rust die je jezelf hebt gegund.
’s Anderendaags komt dan de jobstijding dat een collega, zevenenveertig, plots is overleden. Een vrolijke, sterke, positieve vrouw met aanstekelijke energie die haar, en iedereen rondom haar, in staat stelde bergen te verzetten. Dan denk je aan het laatste lange gesprek dat je met haar had. De reflectie over waar we mee bezig zijn in het professionele milieu. Of we onszelf niet zodanig voorbijhollen dat we vergeten te leven ? Over de zaligheid die ze ervoer tijdens de jaarlijkse Afrikareis met meer tijd, een rustiger tempo, de ongerepte natuur, het zintuiglijke leven, daar had ze het over. Dat ze zich op die momenten zo gelukkig voelde. Dat ze meer plaats wou maken voor stilstaan, voor reflectie. Het lot heeft haar voortijdig voorgoed doen stilstaan. Het lot is soms onnoemelijk wreed.
Ik zal aan haar denken vanavond als ik met mijn blote voeten in het gras sta. Als ik kijk naar de kop van de mediterende monnik die in mijn tuin op een boomstronk verblijft. Voor mij een levende herinnering aan het moment in mijn leven, ver van huis op een berg ergens in Azië, dat ik ten volle besefte dat het beter is trager en bewuster te leven dan door te razen als een sneltrein die nooit zijn ultieme bestemming lijkt te bereiken.
tessa vermeiren
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier