De ogen van den aap
In deze periode van het jaar, als de examens joelend verglijden in een lauw klotsende vakantie, denk ik weleens terug aan mijn tijd op de schoolbanken, waarin een gat was uitgespaard voor inktpotten met brugpensioen. Een mespunt weemoed voel ik dan, naar het wit van de sneeuw die voorbij is, maar vooral veel opluchting omdat ik thans geen kakofonie aan kennis meer in mijn kop hoef te stampen. Vreemd blijf ik het vinden hoe wij alles leerden over goniometrie en over Duitse naamvallen, maar bijvoorbeeld niet hoe je in het maatschappelijk verkeer de roofdieren eruit kunt halen.
Aan Zweinstein, Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus, bestaat er een vak dat Verweer tegen de Zwarte Kunsten wordt genoemd. Zou het niet interessant zijn iets dergelijks ook te introduceren bij ons : een basiscursus psychologie, die jonge mensen in staat stelt de borderliners en theatralen te ontmaskeren die langs hun levenspad zullen opduiken – zoals ook mensen met de psychopathische persoonlijkheidsstoornis, die geen mededogen kennen maar dat behendig verbergen onder een camouflagenet van oppervlakkige charme ?
Dat dergelijke figuren bestaan, moesten wij, latinisten-broekventen, later zelf ondervinden. Op school deed men vooral zijn best ons ver weg te houden van elke les die enigszins echt was of bruikbaar. De dynamiek van destructieve relaties, Eerste Hulp Bij Ongevallen of voor mijn part koken voor beginners : het zijn inzichten & vaardigheden die een plaats verdienen in de eindtermen, zodat het onderwijs geen nerds aflevert zoals wij destijds waren. Jongleurs met ablatieven en integralen, maar niet in staat zelf een knoop aan hun broek te naaien.
Misschien is het onderwijs sindsdien veranderd, maar in die dagen was het, op praktisch vlak, wat je in schoolopstellen ‘huilen met de pet op’ noemt. Ik was twaalf en begon in een college met uitgesleten trappen aan de eerste humaniora. De vergrotende trap van humanus is dat, wat laat vermoeden dat je daar een vollediger mens van wordt – terwijl ik het vooral heb ervaren als een poging tot ontmenselijking. Het is lente, al je poriën staan open en de hormonen beginnen door je lijf te razen. Daar wordt dan een tapijtbombardement overheen gelegd van zes uur wiskunde per week en negen uur Latijn. We waren twaalf, en leerden elke dag tien nieuwe woordjes van een taal die al eeuwen dood was.
Ik herinner mij mijn enthousiasme toen bleek dat tractor van trahere (trekken) komt, en de Aha-erlebnis bij de vaststelling dat veritas waarheid betekent – hoewel ik het verband niet zag met de ritsen en knopen die mijn oma in de gelijknamige winkel haalde. Al bij al blijft het eigenaardig, in de lente van je leven te worden gaargekookt in Caesars oorlogen. Discipline heb ik eraan overgehouden, dat zeker, en tot vandaag kan het mij verheugen in een woord de Latijnse herkomst te ontwaren. Maar ik zou mijn dochters toch een speelser curriculum aanraden, met meer dan één uurtje esthetica voor alle schoonheid van de wereld.
Een zekere genoegdoening kreeg ik een kleine generatie later, toen ik onze leraar Latijn, den aap genoemd, op een zonnige middag tegen het lijf liep in de stad. Hij was peper-en-zoutkleurig geworden en gekrompen in de was. We zaten op een terras, hij had zichtbaar genoten van een glas en legde een lichaamsvreemde joligheid aan de dag. Indertijd had hij mij nogal zwaar aangepakt, omdat ik meisjes opwindender dan zijn gerundium en gerundivum vond. Nu hield hij niet op met staren naar de Lara-Croft-in-betere-dagen-waardige boezem van mijn vriendin. Teleurstellend was dat, maar het gaf mij tegelijk een vorstelijk gevoel.
Ecce homo, dacht ik, bij het zien van de ritsige gloed in die ogen waarover reeds de schemer van de avond lag.
JP.MULDERS@SKYNET.BE
JEAN-PAUL MULDERS
Jongleurs met ablatieven en integralen waren we, maar niet in staat zelf een knoop aan ons broek te naaien
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier