De koning en de prins
Lamu was in vervlogen eeuwen een belangrijke haven in Oost-Afrika, een brug tussen de Arabische en de Afrikaanse wereld. Tachtig procent van de bevolking is er moslim. Je kunt er alleen komen met een boot, vanaf het vasteland of vanaf de airstrip op het tegenoverliggende eiland Manda. Er worden volgens eeuwenoude traditie dhows gebouwd, zeilboten van mahonie- en mangrovehout. In de jaren zeventig was Lamu een trekpleister voor hippies en rugzaktoeristen. Die zijn er nog altijd, maar veel minder dan vroeger. Ze strijken neer in de eenvoudige hotelletjes of kamperen op verlaten stranden. Stilaan wordt het eiland overgenomen door zeer gefortuneerde mensen die er de oude huizen, gebouwd van koraal en mangrovehout, opkopen en ze restaureren om ze ten hoogste een paar weken per jaar te betrekken. Ze kopen met hun vele geld de illusie van een ommuurd stukje paradijs. Zo is er een schatrijke Italiaan die op een punt van het eiland een reusachtig nepfort heeft neergezet. Hoe het leven van de gewone eilandbewoner is, interesseert dat soort inwijkeling nauwelijks. Dat de elektriciteit, geleverd door een reusachtige luidruchtige generator, onbetaalbaar wordt door de stijgende olieprijzen, bijvoorbeeld, of dat veel eilandbewoners nog altijd geen drinkbaar water hebben. Ze hebben er lak aan.
Reisverhalen proberen Lamu te verkopen als het paradijs waar je een van de vier villa’s van Ernst-August von Hannover kunt huren of waar de PDG van Peugeot recent is neergestreken. Maar Lamu is ook en vooral een moslimeiland in een uithoek van Kenia. Het land waar het toerisme, een belangrijke bron van inkomsten, nog altijd de strot wordt toegeknepen door negatieve reisadviezen van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken, ten gevolge van de terroristische aanslagen in Nairobi en Mombassa een aantal jaren geleden. Het land waar mensen creperen in sloppenwijken. Waar aids een ravage aanricht.
Op dit eiland vechten jonge mensen om hun overlevingskansen. Alleen ’s avonds, als de weemoed komt, laten ze hun happy faces varen om te bekennen dat ze nauwelijks kunnen rondkomen van wat ze kunnen verdienen aan de luttele toeristen die het hier nog wagen. Dat ze graag meer kinderen willen, maar dat het voorlopig bij eentje moet blijven, omdat er geen geld binnenkomt.
“Waarom doen de rijke mensen die zich hier een huis kunnen permitteren niet samen iets substantieels om dit eiland en zijn mensen vooruit te helpen”, hoorde ik een Australische dame, die een kunstgalerij drijft op het eiland, scherp vragen. Zij woont al lang op Lamu en constateert hoe het eiland de jongste jaren steeds meer snob-appeal heeft gekregen. Wie zijn riad in Marrakech van de hand doet, omdat die stad te populair is geworden, wijkt nu uit naar Lamu.
Als ik ’s avonds, vanuit mijn rommelige hotelletje op de kade, in mijn eentje een wandeling door de stad ga maken, constateert een bediende verbaasd dat ik geen angst heb. De meeste mensen zijn bang, zegt ze. Nee, daar heb ik geen moment reden toe gehad. Behalve van een aanbevolen professionele gids, een echte rookie die mij bij klaarlichte dag oplichtte, heb ik alleen maar openheid, vriendelijkheid en respect ervaren. In de vrolijke sfeer die hoort bij de avonden van de ramadan, word ik uitgenodigd voor koffie aan een kraampje op straat, beland ik in cafés waar geen toeristen zitten en ook geen alcohol wordt geschonken.
Luister ik naar verhalen van jonge mensen die met spijt constateren dat jaren koranschool niet volstaan om je door het leven te slaan, op een eiland waar de wereld steeds meer naar binnen komt. Koning Fahd van Saoedi-Arabië, milde schenker van scholen en dispensaria, zal hen niet vooruit helpen. Maar voorlopig is hij de enige die naar hen omkijkt. De prins van Hannover en zijn Monegaskische prinses en al die rijkelui die in hun voetsporen de jaarlijkse snob-exodus naar deze godvergeten plek maken, malen nog minder om hen.
TESSA VERMEIREN
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier