‘Eet geen zeehondenvlees voor je op date moet’: wat onze reisjournalist leerde tijdens zijn expeditie naar Groenland
Koud, grillig en onherbergzaam. Groenland is niet meteen het prototype van een makkelijk vakantieland. Maar reisjournalist Sebastiaan Bedaux kon de lokroep niet weerstaan. Verslag van een intense, soms beangstigende, maar vooral unieke trip.
Of ik niet wil blijven, vraagt Viggo. ‘We hebben dringend een bakker en een kapper nodig in het dorp. En iemand die ons museum wil openhouden.’ Ik kijk om me heen, alsof ik het serieus overweeg. Het museum ziet er aftands en verlaten uit. Kangerlussuaq is in z’n geheel een onooglijk dorp, verminkt door een enorme landingsbaan – voorlopig de enige in heel Groenland waar grote vliegtuigen kunnen landen – en een hoop rommel die in de loop van de geschiedenis gehamsterd werd, maar te duur bleek om te verschepen. Tegelijkertijd is het een fascinerende plek, geknuffeld door grillige bergflanken, fraai gelegen aan het einde van een 190 kilometer lange fjord.
Benieuwd naar onze andere reisreportages? 15 uitzonderlijke reiservaringen
Kangerlussuaq is een plek met meer muskusossen en poolvossen dan inwoners, en met de langste strook autoweg van heel Groenland: de 51 kilometer lange, grotendeels onverharde baan van de haven naar de rand van de ijskap. Diezelfde ijskap die meer dan tachtig procent van het land in haar greep houdt. Drie miljoen kubieke meter ijs, goed voor negen procent van al het bevroren zoetwater op aarde. Diezelfde ijskap die de rest van de wereld doet huiveren. Want mocht al het ijs hier smelten, dan zijn de gevolgen niet te overzien.
‘Kan ik je misschien overtuigen met dit argument: Kangerlussuaq is het beginpunt van de Arctic Circle Trail, de honderdzestig kilometer lange wandelroute naar Sisimiut? Voor heel wat toeristen is deze meerdaagse hike het absolute hoogtepunt van een trip naar Groenland.’ Ik glimlach minzaam naar Viggo, de enige taxichauffeur in het dorp. Mijn vliegtuig staat al op het tarmac.
King of the world
Mijn expeditie naar Groenland begon twee weken eerder, in de haven van Reykjavik, waar de Seabourn Venture – een glimmend schip van 172 meter lang en 24 meter breed – in de startblokken stond voor de eerste Groenland-expeditie van het jaar. Dit was mijn Titanic: het imposante gevaarte dat me naar een fantastische nieuwe wereld zou brengen, tussen vervaarlijke ijsschotsen door banjerend richting onbekende horizonten – maar dan zonder het akelige einde.
Voor de zekerheid checkte ik de reddingsboten, mooi zichtbaar van buitenaf, om even later de loopplank op te wandelen en opgeslokt te worden door het schip. De expeditie kon beginnen. Vanaf de boeg zwaaide ik nog even naar de kade, waar werkelijk niemand me uitwuifde. Ach. Twee weken lang zou dit schip mijn drijvend hotel worden; restaurants, bars, zwembad en jacuzzi’s incluis. En met het Discovery Center als kloppend hart, waar wetenschappers uit verschillende vakgebieden presentaties zouden geven over Groenlandse geologie, topografie, klimaat, wildlife, geschiedenis en Inuit-cultuur.
Of dit bootavontuurtje helemaal mijn meug zou worden, kon ik moeilijk inschatten. Het enige waar ik zeker van was, was dat deze expeditie de meest praktische manier was om (eindelijk, het stond al zo lang op mijn bucketlist) Groenland te ontdekken. Roadtrippen heeft er met amper zestig kilometer aan verharde wegen geen zin; met propellorvliegtuigjes en helikopters reizen is weggelegd voor de happy few. Logisch dus dat de helft van alle toeristen met de boot komt. En dus legde ik mijn toeristische lot in handen van kapitein Alexander en expeditieleider Luciano, die me gletsjers, fjorden en inheemse culturen beloofden. ‘I’m the king of the world!’ zei ik tegen mezelf.
Geen ijsbreker
‘Met Kerstmis eten we narwalblubber, kariboesteak en zeehond, maar mijn persoonlijke favoriet is dwergvinvis.’ Navarrana, een jongedame uit West-Groenland en gewenste verstekeling aan boord, zegt het met een uitgestreken gezicht. Ze staat op het podium in het Discovery Center tijdens een lezing over de Inuit-cultuur. De aanwezige gasten staren haar vol ongeloof aan. Ook ik ben onder de indruk. Nog nooit heb ik iemand zo smakelijk ‘narwalblubber’ horen zeggen. Correctie: nog nooit heb ik iemand narwalblubber horen zeggen. Het is misschien wel het hoogtepunt van de twee dagen op volle zee tussen IJsland en het oosten van Groenland.
Samen met een handvol andere avonturiers drijven we op de Noordelijke IJszee, op een ijsklontje. Onder ons niks dan ijskoud water, honderden meters diep.
Maar plots wordt het leven aan boord nog een stuk interessanter: door de grote ramen van de aula spot ik de eerste stukken ijs. Later op de trip leer ik dat er twee soorten bestaan: zee-ijs en landijs. En dat landijs zee-ijs kan worden, nadat het is uitgespuugd door een gletsjer. Oost-Groenland is bezaaid met zulke ijsspuwers, en zo vroeg in het seizoen – ik was er vorig jaar begin juni, dan is de zomer nog net niet begonnen – drijft er zoveel ijs voor de Groenlandse kust dat onze eerste ‘landing’ (effectief aan land gaan) geschrapt moet worden. Het expeditieschip kan wel tegen een stootje; een ijsbreker is het niet.
Gelukkig komt de kapitein met een interessant alternatief, en zo sta ik niet veel later – na een korte trip in een rubberboot – op een omvangrijke ijsplaat. Het is een even bizarre als akelige gedachte: samen met een handvol andere avonturiers drijven we op de Noordelijke IJszee, op een ijsklontje. Onder ons niks dan ijskoud water, honderden meters, misschien wel een kilometer diep. Eén verkeerde beweging en het is einde verhaal.
Elftal gezocht
De volgende ochtend baant de Venture zich een weg door de Prins Christianssund, een lange fjord in het zuiden van Groenland, die enkel bevaarbaar is in de warmere maanden. Op de voorsteven heeft een hoop reizigers zich gemeld om van het adembenemende uitzicht te genieten. De zon schijnt en met zo’n twaalf graden Celsius lijkt de zomer nu echt in aantocht. Van walvissen of ijsberen nog geen teken, maar in de verte spot ik de eerste sporen van menselijke activiteit: de nederzetting Aappilattoq. Na drie dagen varen kunnen we eindelijk een vlag op Groenlandse bodem planten.
Het dorp maakt meteen een verpletterende indruk; kleurrijke houten huisjes lijken achteloos neergestrooid op een enorme rots, in een decor vol besneeuwde bergtoppen en diepblauw zeewater. Een vriendelijk jongetje komt me bedeesd begroeten. Hij lijkt blij met onze komst; we zijn de eerste toeristen die hij sinds oktober heeft gezien. In gebroken Engels legt hij uit dat hij het wel naar zijn zin heeft in Aappilattoq, waar toch minstens vijf leeftijdsgenootjes wonen om tegen een bal te trappen. Een elftal is wishful thinking.
Over een paar jaar houdt hij het hier vermoedelijk voor bekeken, want zo gaan die dingen tegenwoordig: jongeren uit de nederzettingen vluchten weg uit de armoede en het ruwe bestaan in de dorpen, in de hoop op beterschap in de grotere steden. Net daarom groeit hoofdstad Nuuk, net daarom bloeden heel wat nederzettingen dood. Vijftien jaar geleden telde Aappilattoq nog tweehonderd inwoners, vandaag zijn het er minder dan de helft.
De eeuwige dag
Twee haltes in Zuid-Groenland later, waar ik meer te weten kom over de duizend jaar lange Viking-geschiedenis met Erik de Rode – die het eiland vreemd genoeg Groenland doopte – en zijn zoon Leif Eriksson als hoofdrolspelers, zet het expeditieschip koers richting West-Groenland en uiteindelijk richting noordpoolcirkel, waar de zon in deze tijd van het jaar niet meer ondergaat en de dag dus eeuwig duurt. De kalender geeft 7 juni aan en de volgende zonsondergang staat pas over een maand gepland. Een behoorlijke mindfuck, al is het omgekeerde scenario – de eeuwige duisternis – naar mijn bescheiden inschatting nog veel heftiger. Afijn, in Ivittuut brandt de zon, die het cryoliet (een zeldzaam mineraal gebruikt in de productie van aluminium) in de bodem fel doet glinsteren.
Ivittuut is een ter ziele gegaan mijndorpje. Ooit was het de kleinste en wellicht meest bedrijvige gemeente van heel Groenland, nu is het een spookstad vol verlaten huizen. De natte droom van elke urbexer. Ook in Paamiut, zo’n honderd kilometer noordelijker, staan heel wat verkommerde gebouwen, al vormen die hier in de grote stad – met 1500 inwoners mag je in Groenland al van een stad spreken – de mistroostige achtergrond van een lokaal voetbalveldje.
De sneeuw in het dorp is net gesmolten, maar de melancholie waart er nog rond. Het Groenlandse leven moet heftig zijn, bedenk ik me, terwijl ik langs het kerkhof loop en voornamelijk gedenkplaatjes zie van stakkers die hooguit 25 jaar oud zijn geworden. Luguber feitje: Groenland heeft het hoogste zelfmoordpercentage ter wereld. Het vergt een zekere weerbarstigheid en hardnekkigheid om hier te overleven tussen de betonblokken, visfabrieken en scheepswrakken, in het eeuwige licht van de zomer en de nooit aflatende duisternis van de winter.
Nieuw vliegveld
Over Nuuk, de hoofdstad van het land en met 19.000 inwoners een heuse metropool, kan ik kort zijn: prima museum (Greenland National Museum, uitstekende etnografische collectie), schattige koloniale haven, verder weinig boeiends, op de omringende natuur na. Ook die is weer overweldigend mooi, vindt ook mijn lokale wandelgids Anniita, met wie ik de bergen in trek.
Het vergt een zekere weerbarstigheid om hier te overleven tussen de betonblokken, visfabrieken en scheepswrakken, in het eeuwige licht van de zomer.
‘Er wordt flink gebouwd in Nuuk. Binnenkort is ons nieuwe vliegveld klaar, waardoor we internationale vluchten kunnen aantrekken. Onze overheid ziet wel graten in het toerisme, al willen we zeker geen tweede IJsland worden. De natuur komt op de eerste plaats; daarom zijn alle boor- en mijnactiviteiten stopgezet. Met het geld uit het toerisme hoopt onze overheid ooit volledig onafhankelijk van Denemarken te kunnen zijn.’
Even later boor ik de kwestie van de lokale cuisine aan en krijg ik een gouden tip: ‘Eet geen zeehondenvlees voordat je op date moet. Het is heel lekker, maar bijzonder sterk van smaak.’ Staat genoteerd! Een ochtend later bezoek ik in Maniitsoq, vlak onder de poolcirkel, een lokale vismarkt. Veel valt er die dag niet te krijgen, op wat zeehondenvinnen en gedroogde dolfijn na. Maar straks, wanneer de jagers in Noord-Groenland hun vangst zuidwaarts sturen, valt hier elke soort walvis, kariboe, muskusos en zelfs ijsbeer te bestellen.
Paniek in de Diskobaai
Met het einde van de expeditie in zicht, komt de Diskobaai (Groenlands: Qeqertarsuup Tunua) in het vizier, een bijzonder stukje Groenland, verantwoordelijk voor haast alle grote ijsschotsen tussen Groenland en Canada. Sterker nog: de ijsberg die de Titanic tot zinken bracht, werd hier geboren. In slakkentempo beweegt de Venture noordwaarts, grote ijsklompen – vaak groter dan ons expeditieschip – ontwijkend.
De temperatuur is ondertussen flink onder het vriespunt gezakt. Het is half juni en het sneeuwt. Aanmeren in Ilulissat blijkt onmogelijk. De IJsfjord van Ilulissat, door Unesco uitgeroepen tot werelderfgoed, heeft net een hoop ondoordringbaar ijs uitgebraakt. Alleen een school bultrugwalvissen waagt zich tussen de brokken.
In Ilimanaq, aan de andere kant van de fjord, krijgen we een herkansing om aan land te gaan. De opvallendste rariteit in dit Inuit-dorpje: tweesterrenrestaurant KOKS, de meest afgelegen sterrenzaak ter wereld. Voor een slordige duizend euro krijg je hier een 23-gangenmaaltijd met overnachting voorgeschoteld. Wegens grote populariteit een jaar op voorhand te reserveren!
Hondenwijk
Voordat ons schip de fjord bij Kangerlussuaq induikt, mag ik nog een laatste keer van boord. In Sisimiut, met 4600 inwoners de tweede stad van Groenland en het begin- of eindpunt van de fabelachtige Arctic Circle Trail, die getrainde wandelaars in gemiddeld acht dagen afwerken. Ik waag me enkel aan het eerste deel, van de stad naar de dichtstbijzijnde bergtop, via ‘Dog Town’, de wijk van Sisimiut die voorbehouden is aan honden. Zover het oog reikt, niets dan hondenhokken en Groenlandse honden, wel 1200 in totaal. De geur is intens, het geblaf en gehuil soms beangstigend, het tafereel uniek. Meteen een prima samenvatting van de hele expeditie: intens, soms beangstigend, maar vooral uniek.
‘Ik geloof dat ik vriendelijk ga bedanken voor je uitnodiging, Viggo. Weliswaar met pijn in het hart. Maar mijn expeditie eindigt hier en nu.’ Ik laat mijn blik nog een laatste keer over de bergen van Kangerlussuaq glijden en voel tranen opwellen. Groenland na twee waanzinnige weken verlaten is ondenkbaar, er blijven onmogelijk. Takuss, Viggo, tot ziens!
Heen en terug
Expeditieschip Seabourn Venture vaart in de zomermaanden 4 keer heen en weer tussen Reykjavik en Kangerlussuaq. Het thema van mijn 15-daagse expeditie was ‘Glaciers, Fjords & Indigenous Cultures’. Voor een Veranda Suite (de standaardkamer, 35 vierkante meter met eigen badkamer en balkon) betaal je vanaf 8999 euro per persoon, drank, eten, activiteiten en de chartervlucht van Kangerlussuaq naar Reykjavik inbegrepen. Meer info: seabourn.com.
Duurzaam
Seabourn Venture is een van de nieuwste, modernste en meest luxueuze expeditieschepen ter wereld, te water gelaten in april 2022. De rederij draagt duurzaamheid hoog in het vaandel en zet in op lagere uitstoot, afvalreductie, recyclage, duurzaam toerisme en conservatie. Het schip heeft een maximumcapaciteit van 264 passagiers; het is dus absoluut geen mastodont op het water. Expeditieschepen worden door heel wat Groenlandse nederzettingen trouwens warm verwelkomd, meer dan grote cruiseschepen. Ze vereisen geen havens (opvarenden worden met zodiacs aan land gebracht), betalen voor hun aanwezigheid en bieden vaak nog verse voeding en levensmiddelen aan die de nederzettingen goed kunnen gebruiken.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier