Triëst, stad met vloeibare grenzen
De Noord-Italiaanse stad Triëst is volgens Lonely Planet één van de tien plekken die dringend ontdekt moeten worden. Het is Italië en toch ook weer niet, vlak bij Slovenië en met diepe wortels in de geschiedenis van het Habsburgse rijk. Greet Van Thienen was een maand lang in Triestino, en wilde achterhalen wat de stad zo uniek maakt.
‘Te veel buitenlanders ?’ Laurenti greep naar zijn voorhoofd. ‘Hier is immers bijna iedereen buitenlander. Triëst heeft toch helemaal geen autochtonen ? Waarvan leeft die stad eigenlijk, en door wie is ze groot en rijk geworden ? Buitenlanders, wereldhandel, kosmopolitisme, de vrijhaven !’
Uit Dood In Triëst – Veit Heinichen
Het is druk in Caffè Tommaseo. Stamgasten zitten aan hun tafeltjes alsof ze eraan vastgemeerd liggen als een schip in de haven van Triëst, en lezen Il Piccolo. De obers kennen hun pappenheimers wel : voor die signore een nero (espresso), en voor de oude heer aan het tafeltje links een caffè latte of een capo in bi (kleine koffie met melkschuim in een glas), al naargelang het weer. De muren en sierlijke moulures zijn crèmekleurig als de schuimkraag van een cappuccino. De wandgrote spiegels komen uit België, ze hangen er waarschijnlijk al van toen het koffiehuis in 1830 opende. Wie heeft hier zichzelf als een schim zien voorbijlopen in het spiegelglas : schrijvers Italo Svevo, Umberto Saba of James Joyce ? In elk geval zakenmannen, spionnen, mondaine vrouwen, intellectuelen, zeekapiteins en bankiers. Dit is één van die traditionele Triestini cafés waarop auteur Claudio Magris verzot is, en waarin je makkelijk een half leven kunt doorbrengen met kijken, koffie drinken, schrijven, lezen en palaveren. ‘Zijn’ Caffé San Marco, nog zo’n historische beauty, is gesloten wegens bouwwerken, dus we hebben hier afgesproken. Hij bestelt een nero.
Claudio Magris is de auteur van onder meer Donau en Microcosmi, waarin hij ook schrijft over dit gebied, waar tijds- en plaatsgrenzen vloeibaar lijken. Triëst maakte eeuwenlang deel uit van het enorme Habsburgse rijk en was een soort ‘Wenen aan zee’. Hier werd Duits (de taal van de bureaucratie), Sloveens, Grieks, Italiaans en Kroatisch gesproken. De vele gemeenschappen worden nog altijd weerspiegeld in de katholieke, Grieks-orthodoxe en Russisch-orthodoxe kerken en de Joodse synagoge. Sommigen beweren dat de inwoners verscheurd zijn tussen hun Italiaanse ziel en honderden jaren Oostenrijkse administratie. Zo simpel is het natuurlijk niet, maar er zit wel een kern van waarheid in : ‘nationaliteit’ is hier eerder een flou begrip, “want Rome is ver weg en lijkt zich niet veel van ons aan te trekken”, zei me iemand.
Magris, terwijl hij aan zijn koffie nipt : “We hebben een zeer complex verleden.” Hij vindt dat ze zich niet mogen wegstoppen achter de niet eens zo oude Italiaanse grenzen. “Ik was zo gelukkig toen de honderdste verjaardag van een Sloveense schrijver ook hier werd gevierd.” Slovenië ligt bij wijze van spreken om de hoek en is zoveel dichterbij dan Rome. “Ik ben geboren in ’39, en de grens tussen het bekende en het onbekende heeft me altijd gefascineerd. Ik heb Kroatische neven langs moederskant, mijn vrouw had Slavische roots. Onze gezamenlijke wortels mogen niet het ravijn van het verleden induiken, maar moeten als handen naar elkaar reiken.” De ingewikkelde historische rijkdom niet laten verkruimelen tot niets, uit angst voor de pijnlijke conflicten die zich hier ook hebben afgespeeld. Dit is menggebied, en dat is ook zichtbaar in de mensen zelf. In de lichtere haarkleur, blauwgrijze ogen en kalmere gebarentaal van vele Triestini. Om nog maar te zwijgen van hun voorkeur voor Weens gebak en Duitse worst.
Avondlijke melancholie
Als ik uit mijn dakraam op de zesde verdieping naar buiten kijk, zie ik rode pannendaken, groene heuvels die de stad omhelzen, een hoekje zee, en de dampende schoorsteen van een cruiseboot die deze ochtend is aangekomen. Ik woon in een stevig negentiende-eeuws gebouw in de oude binnenstad, waar je enkel ver verkeer hoort, het getoeter van een schip dat vertrekt, en het roepen van de brutale meeuwen die langs mijn raam duiken. Soms gluren ze vanaf het dak van de overbuur ongegeneerd naar binnen. Zo maakt de zee gewoon deel uit van de stad. Even verder ligt de piazza dell’Unità d’Italia, één van de mooiste pleinen van Europa. De promenade langs de zee boordt het plein langs één kant af, tussen plein en water loopt de weg die vanaf de haven helemaal naar Venetië leidt. Op het terras van Caffè degli Specchi zie ik ’s avonds vanachter een glas spritz de lucht inktblauw kleuren en samensmelten met het watervlak, zodat er een scènebeeld lijkt te ontstaan, een decor van melancholieke kleuren, verlicht door blauwe vloerlampen die aangeven tot hoe ver ooit de golven kwamen.
Op de molo Audace, de belangrijkste wandelpier, flaneren nog tot laat op de avond groepjes vrienden, koppels, kijkers en poseurs. Honden laten hun baasje uit. Alles in deze stad, de lucht, de mensen, de gebouwen, heeft partikels van vroegere tijden in zich bewaard. Trieste is Triest is Trst. In het Italiaans, Duits of Sloveens, het blijft dezelfde stad. Geschiedenis is in de burgers en straten verweven als draden die door het heden lopen. Dat laat zich zien in de kleine Joodse gemeenschap die na de Tweede Wereldoorlog nog overbleef en nauwelijks een zijkapel van de grote synagoge kan vullen tijdens de sabbat, in de paar traditionele koffiehuizen die zich overeind houden in de storm van veranderingen, in de onderkoelde, grandioze gebouwen die plechtig in het gelid staan met hun façade naar de haven gericht. Alsof Triëst nog steeds die belangrijke zeehaven is van een machtig rijk.
Joods Triëst
Het is Jom Kipoer, een van de belangrijkste Joodse feestdagen. Mensen van over de hele wereld zakken speciaal hiervoor af naar de moederstad. Gabriella had me uitgenodigd om de dienst bij te wonen in de grote witte synagoge in de via Donizetti, achter het Caffè San Marco. “Kom vroeg genoeg,” had ze gezegd, “want het loopt helemaal vol op zulke dagen.” Ik wandel langs het Canal Grande en de kerken van St. Spiridone en St. Antonio Taumaturgo de via Battisti in, tot aan de ingang van de synagoge. Mannen zitten links en vrouwen en kinderen aan de rechterkant, er is amper een half bankje vrij. Het jongetje voor me, dat bijna versmacht wordt in moederliefde op de schoot van oma, draagt een keppeltje dat voortdurend dreigt scheef te zakken. Tijdens het lange en ontroerende eindgezang komen mannen en vrouwen in groepjes samen, en legt de oudste zijn rituele sjaal als een beschermende hemelkoepel over hun hoofden. Eilandjes in de woestijn.
Ik denk aan wat Magris me vertelde over die Joodse vriend van hem, wiens vader hem opdroeg om fascisten in uniform te groeten op straat. Mussolini was in de beginjaren tegen àlles wat niet Italiaans was (onder meer Sloveense en Kroatische inwoners moesten zich gedwongen ‘italianiseren’), maar nog niet anti-Joods. “Heb die Hand mesjugge !”, zei de vader dan. Magris, grimlachend : “Als ik ’s morgens voor de spiegel sta, zeg ik dat soms tegen mezelf : hef je hand op, dwaas !”
Valwind
Sinds de vorige avond raasde de bora nera door de stad en sleurde alles mee wat niet verankerd was. Vensterluiken klapperden en telkens weer hoorde je de knal van bloempotten of andere voorwerpen die op straat smakten.
Op een dag waait de bora, een koude valwind die soms tot 180 kilometer per uur door de straten kan razen. In het boraseizoen kun je bepaalde kruispunten amper oversteken, en per Vespa langs de kustweg rijden mag je dan helemaal vergeten. De volgende ochtend steken de spaken van kapotte paraplu’s als spichtige antennes uit de vuilnisbakken. Veit Heinichen, ex-uitgever en schrijver van politieromans rond rechercheur Proteo Laurenti, is al zeventien jaar een gelukkige inwijkeling. Zijn partner Ami Scabar baat in de heuvels een restaurant uit. Je zou voor minder willen blijven. We drinken prosecco uit de Karst op het terras van Heinichens stamcafé Malabar. “Marx vroeg zich af waarom Triëst het middelpunt werd van een bloeiende economie en niet Venetië. Zijn conclusie was dat de vruchtbare combinatie van vele etnieën zorgde voor een economische boom.” En : “Als schrijver heb ik het geluk dat alles hier gepasseerd is. Zo was Triëst ooit het centrum van de Europese spionagediensten. Er waren hier zelfs negen agenten van de Stasi !” Bovendien : “De levenskwaliteit is hoog. Er is weinig criminaliteit, we hebben de zee voor ons, het kasteel van Miramare achter ons en je kunt zelfs gaan skiën in de Alpen. En de natuur van de Karstheuvels is heel bijzonder.”
Sinds de eerste dag kwam ik als vanzelf terecht bij Marinato, een eenvoudig restaurant aan de zeepromenade. Als de bora zich koest houdt, is het terras mijn favoriete plek voor het diner. Huiswijn, gegrilde inktvis en een limoncello na, het wordt een geliefd ritueel. Bovendien lijken sommige gasten zo weggelopen uit de oude portretten van Triestini die ik in de fototheek zag. Het jongetje dat met zijn eten speelt, lijkt op de piepjonge Marco Antonio, telg uit het beroemde Joodse Morpurgogeslacht, ondernemers en diplomaten. Hun negentiende-eeuwse stadspaleis is nu een museum. De salons vol donkerhouten meubelen, schilderijen en kostbare voorwerpen vangen al dat rijke leven, al die soirees en flarden gesprek als onder een stolp. Het licht valt spaarzaam binnen langs de zware fluwelen gordijnen, stof danst in de lichtbundels.
Stad aan zee
Even voor zevenen sloeg hij bij de kruising naar het Castello di Miramare rechtsaf en parkeerde enkele meters verderop. Hij had weliswaar geen zwemspullen bij zich, maar rond deze tijd was hij op deze plek nog alleen. Een halfuur zwemmen, wist hij, bracht zijn ziel weer in evenwicht.
Heinichens inspecteur Laurenti houdt van baden in zee, net zoals Magris, die zolang het kan dagelijks tien minuten gaat zwemmen. Kort, maar effectvol, dat heb ik ook mogen ondervinden. Zou er iets opwekkends zitten in het water van de Golf van Triëst ?
Tussen de parasoldennen aan de kilometerslange promenade tussen Triëst en het kasteel van Miramare spelen zich bij goed weer altijd dezelfde taferelen af : joggers zigzaggen tussen de badgasten die onzichtbare huiskamers rond zich hebben opgetrokken waarin ze zich onbespied wanen, oude uitgezakte vrouwen in bikini en mannen met gebruinde bierbuiken spelen kaart rond een plooitafeltje, picknickers, krantenlezers, baders die zich omkleden onder de nauwelijkse bescherming van een handdoek. Lachers, slapers, roddelaars, de zee is van iedereen. Van mensen met of zonder zorgen, kleinkinderen, of hond. Een jonge vrouw heeft een gecoiffeerde poedel bij zich met staartjes op zijn kop. Een bejaarde man stapt met kleinzoon in zwemvliezen achterwaarts de golven in op het keienstrandje tussen de rotsen. Ik leg mijn handdoek weer iets verderop, want de zee komt op.
Greet Van Thienen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier