Treinreis door Zwitserland: kijken is de kunst
Maarten Inghels is schrijver en dichter. Vorige zomer zakte hij af naar Graubünden in Zwitserland, op zoek naar de laatste gletsjers en de nieuwste kunst. Onder het huidige motto van Zwitserlands toeristische dienst, ‘dream now, travel later’, brengen we zijn verslag.
Je duikt de ene rots in en een andere berg spuwt je weer uit. De drakenrode trein ratelt zijn kronkelende traject langs onderaardse tunnels en viaducten met boogvormige stenen pijlers. In een panoramawagon met glazen plafond vergaap ik mij aan de duizelingwekkende valleien. Ergens onderweg houdt de trein kort halt aan de site waar men een nieuwe tunnel boort. Een rupsband vervoert stukken rots en stort een piramidevormige hoop ingewanden uit naast de uitgeholde berg.
Alpenpasta
De eindhalte van deze speelgoedtrein is Poschiavo aan de landsgrens, een Italiaans ogende enclave waar men behalve Italiaans, Duits en Reto-Romaans een mengelmoesdialect spreekt dat buiten de grenzen van het dorp door niemand wordt verstaan. De eerste witte Dolomietenberg van Italië piekt achter de neoklassieke palazzi van het dorp, hier eind negentiende eeuw neergepoot door wijnboeren.
Ik bekijk een hoop stenen in de vorm van een huis, meer bepaald het alleroudste huis van het Poschiavo. De ramen van Casa Tomé zijn klein en ongelijk en lijken lukraak in de gevel geplaatst. Uit de muur stulpt de steenoven als een overjaarse puist. Men bakt hier bragadella, een ringvormig brood met anijs dat vroeger eens in de drie maanden werd gemaakt. Tot het zo hard was dat je er de tanden op brak en het nog slechts als soepvlees diende.
‘In Casa Tomé woonden tot in de jaren negentig vier oude vrijgezellen’, vertelt de overijverige gids. We eindigen de rondleiding in het ossuarium, dat is ontstaan na de ruiming van de begraafplaats. In deze bibliotheek van 630 mensenschedels wijst de gids ons een kop met een gaatje in het bot aan. ‘Een kogelgat’, zeg ik. Moord, denk ik. ‘Een schedelbreuk’, zegt de fotograaf. ‘Een migrainepatiënt’, zegt de gids en vertelt over een courante praktijk waarbij de dokter een gat in het voorhoofd boorde om het kwaad te ontluchten.
We bestellen grote flessen wit Einsiedlerbier en witte wijn en krijgen ravioli en salade met pesteda, een zoutmix met peper, look en alpenkruiden. Alles is lokaal geproduceerd, net als de boekweitpasta met aardappels ( pizzoccheri) en spinazieknoedels ( capunet). Op de kaart staat ook de befaamde alpenpasta, gemaakt van aardappelen, macaroni, uien en kaas en geserveerd met appelmoes en schijfjes komkommer.
‘Het gerecht is ontstaan bij de aanleg van de Gotthardtunnel,’ zeg ik, ‘waarbij de Zwitsers en de Italianen elk aan een kant van het bergmassief een gat begonnen te graven. In het midden van de berg botsten ze op elkaar en werden de aardappelen van de Zwitsers met de pasta van de Italianen samengevoegd.’
De fotograaf opent zijn mond vol geprakt eten: ‘En dit is hoe een ongeluk in de Gotthardtunnel eruitziet.’
De uitbater nodigt ons uit om in de winter terug te keren voor een sledetocht achter het station van Preda, of een sneeuwballengevecht in de vallei van Poschiavo. Maar tegelijkertijd volgt de waarschuwing dat zelfs in de Alpen lang niet elke kerst besneeuwd is en dat de klimaatopwarming al het leeuwendeel van de gletsjers heeft aangevreten. Alleen de bergmarmot beseft dat skiën een vergeten sport wordt.
Wijnziekte
Ik word om vijf uur ’s ochtends wakker met barstende hoofdpijn. De fotograaf laat paracetamol achter voordat hij met zijn spullen in de blauwe schemering verdwijnt om het ontwaken van de bergen te fotograferen. Zonder bril zie ik door het open raam van Hotel Belvedere de bergen als zacht ademende reuzen. De pijnstiller die ik met grote slokken water inneem, kots ik tien minuten later weer uit. Misselijk van mezelf val ik weer in slaap.
Aan de ontbijttafel vraag ik de waard of het kraanwater op zijn kamers drinkbaar is. Ben ik daar ziek van geworden?
‘Het is de luchtdruk,’ antwoordt hij verontwaardigd, ‘je hebt hoogteziekte.’
‘Of wijnziekte’, vult de fotograaf aan.
Het plastic van de boterkuipjes staat bol. Ik ga er met mijn vinger over en voel de harde spanning. De gedachte aan mijn opzwellende hersenen in mijn schedelpan, de gedachte aan een dokter met een handboor. Het is nochtans niet mijn eerste keer boven de tweeduizend meter, maar wel mijn eerste keer op Alp Grüm.
In de gietende regen bezoek ik de Glacier Garden, een gletsjertuin waar een gletsjer ooit stenen putten heeft uitgesleten. Kookpotten voor de reuzen, door de gids genoemd. Hij neemt ons op sleeptouw naar dertig van de honderd putten die variëren in diameter en diepte maar verder nagenoeg identiek zijn. Ik roep mijn naam in een put en wacht op een antwoord. Van de gletsjer is geen spoor meer te bekennen. We gaan op zoek naar het turkooizen smeltwater dat fotogeniek door rotskloven springt, althans, daarmee probeert de brochure ons warm te maken. We vinden de specifieke put onder de nabijgelegen spoorweg, maar het is inmiddels aan het hagelen en het water is grijs. De sluitertijd van de neerslag is kort, de sluitertijd van de fotograaf lang.
Ik vraag de weg naar de befaamde Bernina Diavolezza om nog eens sneeuw onder mijn voeten te voelen en de druk in mijn schedel op te voeren. De kabellift ziet eruit als een tram die ondersteboven in de lucht naar boven rijdt. De fotograaf en ik stijgen naar 3000 meter waar ik poseer bij een Zwitserse vlag in de sneeuw, ik poseer in de cafetaria, ik poseer op een uitstekende rotspunt van de smeltende berg.
Vervolgens wandel ik naar Lago di Saoseo, het verborgen bergmeer in een naaldbos zwijgt in alle talen. In het midden ligt een klein rotseiland met twee verliefde bomen. Een roodachtige valk jaagt op een alpenkraai. De hand die ik tegen de felle zon boven mijn ogen houd, wordt de klep van een kepie. Ik kleed me uit om een duik te nemen, maar het smeltwater bijt in mijn kuiten.
Not Vital
Stipt op de afspraak sta ik voor de poort van het beeldenpark van de Zwitserse kunstenaar Not Vital. Aan de poort staat een chromen wandelstaf, in het zomergras liggen marmeren sneeuwvlekken als kostbare relicten. In ganzenpas word ik met enkele bezoekers langs de fabelachtige constructies in de sprookjestuin gegidst: een trap die in de lucht zweeft, een huis dat vanonder de graszoden verschijnt en weer verdwijnt, een paardenharen kasteeltoren.
Not Vital spreekt Reto-Romaans en is paardenliefhebber. Onlangs trouwde hij met zijn witte merrie, op het bruiloftsfeest kregen de gasten water, stro en wortels. Toen zijn beeldenpark in Sent vol stond, kocht Not Vital het nabijgelegen kasteel Tarasp. Op de helling staat zijn bruid gelukzalig te grazen. En ook hier verrijzen allerlei beeldende werken, het bijzonderste waarschijnlijk A House To Watch the Sunset. Twee brede trappen verbinden de begane grond met de tweede en derde verdieping van een uitkijktoren. Een huis om naar het blauwe licht van de zonsopgang en de gouden zonsondergang te kijken. Eenzelfde werk staat in Afrika te wachten op een voorbijganger die de tijd wil weten verstrijken.
Inmiddels bezit Not Vital op elk continent een schuilhuis. In Lago General Carrera, een meer dat Chili en Argentinië verbindt, kocht hij een klein eiland dat hij NotOna doopte. In de marmeren rotsen hakte de kunstenaar een grijswitte tunnel, tot een zijdezachte cocon gepolijst, een schoot in de aarde waar alle geluid verstomt en geen trein of telefoon hem stoort. Bij een verblijf rolt Not Vital zijn slaapzak uit in de gang en gaat hij als een rups slapen. Sinds zijn kindertijd wil hij naar verluidt de aarde binnendringen, door steen worden beschermd, vanuit de binnenkant de wereld aanschouwen.
Een paar dorpen verder op de spoorlijn bevindt zich Hotel Castell, op een helling net buiten het dorp Zuoz. Momenteel herbergt het in 1913 gebouwde hotel kunstwerken van onder anderen Simon Starling, Martin Kippenberger en Erwin Wurm. In de lange gangen hangen voornamelijk foto’s van in het hotel uitgevoerde performances tijdens het jaarlijkse kunstweekend. Maar ik ben naar hier afgezakt om het in-situwerk te zien van Lawrence Weiner, die een aantal zinnen op de gevel aanbracht; een reeks bewegende flessen in de bar van Pipilotti Rist; een spiegelvijver van Tadashi Kawamata met aanpalende sauna en zonneterras; een watergordijn van Roman Signer en de Skyspace van James Turrell.
Vooral dat laatste werk is bijzonder. Wie binnenstapt in de betonnen constructie in de vorm van een silo is in eerste instantie verrast door de galm en vervolgens door het ronde gat en het helblauwe hemeldak. Elke donderdagavond om zeven uur organiseert het hotel een lichtshow, maar het spel van licht en lucht in de meditatieve constructies van James Turrell is op zichzelf al hypnotiserend genoeg. Turrell werkt in de Amerikaanse woestijn al jaren aan Roden Crater, een enorm gebouw dat trappen, zichtlijnen en lange gangen laat samenvallen met de stand van de planeten, de opkomst van de zon en de spiraal van de sterren. Een kijkdoos voor het licht van tijd en ruimte, waar Kanye West zijn kortfilm Jesus is King draaide.
In de kijkdoos van James Turrell ga ik tegenover het deurgat zitten. De kroon van het deurgat heeft dezelfde vorm als de kam van de tegenoverliggende Piz Uter zodat de berg en het beton als puzzelstukken in elkaar klikken. Kijken is een onbetaalbare kunst. Zwijgend zie ik het licht achter de laatste gletsjer vallen.
Heen en terug
Door coronamaatregelen is het tijdelijk onmogelijk om naar Zwitserland te reizen. Wij zetten hier toch de praktische info van deze reis op een rijtje.
Graubünden bereik je bij voorkeur met het gelauwerde spoorwegnetwerk. Prijzen en uurregeling via sbb.ch/de/fahrplan.html
Info toeristische dienst Graubünden: graubuenden.ch
Overnachten kan bijvoorbeeld in het prachtige art-nouveauhotel Kurhaus in Bergün, in Hotel Belvedere op Alp Grüm of in Alpe Campo bij Lago di Saoseo.
Het beeldenpark van Not Vital in Sent is op afspraak te bezichtigen, het kasteel in Tarasp is geregeld open voor bezoek.
Meer informatie over Hotel Castell vind je op hotelcastell.ch
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier