Met ski’s naar de stad: skiën én citytrippen in het Italiaanse Piëmont

Sebastiaan Bedaux
Sebastiaan Bedaux Sebastiaan Bedaux is freelance televisie- en reisjournalist.

Met Turijn als stijlvolle metropool en Via Lattea als iconisch skioord hoef je in de Italiaanse regio Piëmont niet te kiezen tussen een ski- en een stedentrip. Dus deden we beide.

Vaak zijn de dingen niet wat ze lijken. In Sestriere, het hoogstgelegen dorp van Italië, komt tegelwijsheid goed van pas. En dus ben ik voorzichtig met het verwoorden van mijn allereerste indruk van deze gemeenschap tegen de Franse grens, op het eerste gezicht een litteken in het winterlandschap. Ik leer namelijk uit mijn fouten.

Ooit, voordat ik smaak had, vond ik Les Arcs ook maar een lelijk ding, niet goed beseffende dat de modernis­tische architectuur er een paar jaar later uitgeroepen zou worden tot ‘Frans erfgoed van de twintigste eeuw’. Met die wetenschap en schaamte staar ik nu naar twee opvallend ronde hoteltorens onderaan de piste, in 1933 de allereerste gebouwen van Sestriere. Twee puike voorbeelden van rationalisme, een stroming binnen de architectuur die gretig aftrek vond in het fascistische Italië. De opdrachtgever? Giovanni Agnelli, de visionaire zakenman die in 1899 automerk Fiat uit de grond van Piëmont had gestampt en drie decennia later dus de geboorte van Italiës eerste skigebied inluidde. Straks meer over die Agnelli.

Piazza San Carlo in Turijn. (c) Sebastiaan Bedaux

Architectuurclash

Negentig jaar later is Sestriere het kloppend hart van Via Lattea (Italiaans voor Melkweg), het grootste aaneengesloten skioord van het land met 400 kilometer aan pistes, waarvan een klein gedeelte in Frankrijk ligt – in Montgenèvre, om precies te zijn. Daar, in die Franse uithoek, zijn de hellingen wat vriendelijker, de pistes wat toegeeflijker en de kazen wat penetranter.

‘Verspreid over Turijn liggen niet minder dan elf historische koffiehuizen die de ­geschiedenis van de stad in zich dragen’

Op Italiaanse bodem, en zeker in Sestriere, mogen de afdalingen gerust pittig genoemd worden. Of beter: Olympisch. Want in 2006 vonden hier in Via Lattea de Olympische Winterspelen plaats – of toch een aantal disciplines als slalom, langlaufen en bobslee. Stille getuigen daarvan zijn de twee intussen werkloze skischansen en het Olympische dorp Pragelato, dat zes jaar na de Spelen gereanimeerd werd door Club Med. De Franse hotelgroep baat er sinds 2012 de enige Club Med in een Italiaans skigebied uit: een Piëmontees ogend gehucht in een vredige vallei vol larikshouten chalets, waar de tijd lijkt te zweven in melancholie en heimwee. Een interessante architectuurclash met Sestriere, waar architect Vittorio Bonadè Bottino – bekend van het Lingotto, de voormalige Fiat-fabriek in Turijn – decennia eerder op was losgelaten.

(c) Sebastiaan Bedaux

Via Lattea blijkt al snel een heerlijk lappendeken van stijltjes: van rationalisme tot neo-Piëmontees en van modernisme tot modern. In Sauze d’Oulx, een lange gondel van Sestriere verwijderd, kunnen architectuurliefhebbers hun ogen en smaakpapillen de kost geven terwijl ze naar beneden zoeven langs bergrestaurants Capanna Mollino (een ontwerp van de modernistische architect Carlo Mollino) en La Marmotta (een hypermoderne interpretatie van een chalet) tot in het oude centrum van Sauze d’Oulx, dat rond een 16de-eeuwse kerk gebouwd is en waar de Italiaanse après-ski het luidst gevierd wordt. Hier ligt bovendien de weg naar het wat lagergelegen Oulx, voor treinreizigers de toegangspoort tot het skigebied. Of in mijn geval de plek om arrivederci te mompelen.

In de trein naar Turijn, een rit van 1 uur en 17 minuten, maak ik de balans op van drie dagen Via Lattea: fantastisch lange, steile en niet te drukke pistes, trage en vaak oude liften (met nog opvallend veel sleepliften), uitstekende gastronomie en een amalgaam aan bouwstijlen dat ik niet meer als lelijk durf te bestempelen, eerder als fascinerend. ‘Voortschrijdend inzicht’ noemt men dat.

De Galleria Subalpina, een van de meest elegante winkelgalerijen van Turijn. (c) Sebastiaan Bedaux

Terwijl de bergen voorbijglijden en het kwik de hoogte ingaat – volgens mijn weerapp zal ik de komende dagen getrakteerd worden op een temperatuur van 20 graden Celsius, het is overigens maart – vraag ik me af of Via Lattea en Turijn de perfecte wintercombo vormen. E

en ski- en citytrip in één reis, waar zou dat nog kunnen? In Genève misschien, al is die stad zeker geen metropool als Turijn. Hetzelfde geldt voor Salzburg. Wenen dan? Ook niet, want Wenen ligt toch een stuk verder verwijderd van een groot en hoog skigebied. Hetzelfde probleem met München en Lyon. En zo kom ik nog voordat mijn trein Porta Nuova binnenrijdt tot de conclusie dat Piëmont de ideale winterbestemming is voor reizigers die meer dan sneeuw willen. Op voorwaarde natuurlijk dat Turijn zijn imago van grauwe industriestad heeft weten af te schudden.

Het ­terras van het beroemde bergrestaurant Capanna Mollino. (c) Sebastiaan Bedaux
‘De meeste toeristen blijven maar twee of drie dagen; dat moeten er minstens vijf zijn’

De neoklassieke kerk van de Gran Madre di Dio. (c) Sebastiaan Bedaux

Toeristen verleiden

“We moeten altijd opboksen tegen dat grote vooroordeel.” Ik zie de frustratie in haar ogen. Silvia Lanza, die de toeristische dienst van Turijn runt, belooft me dat ik verliefd zal worden op haar stad. “Toeristen kennen Venetië, Milaan, Firenze en Rome als prachtige en karakteristieke kunststeden; zelfs Genua spreekt meer tot de verbeelding. Turijn leeft een beetje in de schaduw van andere Italiaanse steden en was lange tijd een ‘factory town’, bekend als geboorteplek van Fiat, Martini, Lavazza en Juventus. Dat imago valt moeilijk af te schudden, ook al hebben we ontzettend veel troeven. Zo was Turijn de eerste hoofdstad van Italië en herbergt het nog heel wat koninklijke paleizen en residenties. Turijn is de hoofdstad van de moderne kunst, van de Italiaanse film, de stad van de historische caffès, van de gelato en de vermout, en een van de meest groene steden van Italië. De meeste toeristen blijven helaas maar twee of drie nachten; dat zouden er minstens vijf moeten zijn.”

De stijlvolle obers van Caffè Mulassano. (c) Sebastiaan Bedaux

Soms zijn de dingen exact wat ze lijken. En zo word ik op mijn eerste wandeling door de stad overdonderd door schoonheid, stijl en flair. Het eerste wat me opvalt zijn de elegante gaanderijen – in totaal wel 18 kilometer lang – die straten en pleintjes flankeren, inwoners en toeristen beschermen tegen de elementen (regen of zon) en een rist oude caffès, hippe hotels en bruisende restaurantjes herbergen. Die oude caffès zijn trouwens wel iets bijzonders. Verspreid over Turijn liggen niet minder dan elf historische koffiehuizen die de geschiedenis van de stad in zich dragen en hun bezoekers met fantastisch bewaarde interieurs naar de 18de, 19de en het begin van de 20ste eeuw katapulteren.

Een prachtig voorbeeld is Caffè Torino aan het Piazza San Carlo, waar een rood neonbord van Martini de juiste locatie aanwijst. Het interieur baadt in weelderige art-nouveaustijl, met enorme kroonluchters, versierde plafonds, een elegante houten bar en een imposante trap.

Een paar minuten later wandel ik voorbij Caffè Mulassano, een brok art deco vol spiegels, marmer, verguld hout, brons en messing. Het blijkt de geboorteplek van de ‘tramezzino’, de Italiaanse versie van de sandwich. In dit soort etablissementen drink je een ‘bicerin’, het beroemde koffie-chocoladedrankje dat eeuwen geleden uitgevonden werd in Caffè Al Bicerin, ooit een populaire ontmoetingsplek voor filosofen, schrijvers, muzikanten en kunstenaars, en tegenwoordig een niet te missen bezienswaardigheid in Turijn.

De chalets van Club Med in Piëmontese stijl. (c) Sebastiaan Bedaux

Racen op het dak

Al na een halve dag in Turijn, laverend tussen bruisende piazza’s, koninklijke palazzo’s en weelderige parken, ben ik verkocht en ietwat in de war. Dit is niet de grauwe industriestad die ik verwacht had – integendeel. “In 2006, toen de Olympische Spelen naar Turijn kwamen, is er veel veranderd”, aldus Silvia Lanza, die me een dag later naar het Lingotto stuurt, de voormalige Fiat-fabriek net buiten het historische centrum. “Voetgangerszones werden in het leven geroepen, straten en pleinen werden gerenoveerd, de eerste metrolijn werd aangelegd.” En die metrolijn brengt me tot pal voor het Lingotto, in 1922 de grootste autofabriek ter wereld. Die ging uiteindelijk in 1983 dicht, om in de jaren negentig omgevormd te worden tot winkelcentrum, cinema, hotel, concerthal, faculteit en museumruimte.

Nog authentiek is het indrukwekkende testcircuit op het dak, dat er weliswaar een bezienswaardigheid bij kreeg in 2002: de Pinacoteca Agnelli, een zwevende museumruimte gebouwd door architect Renzo Piano en vernoemd naar de oprichter van Fiat, gevuld met 25 meesterwerken (Renoir, Picasso, Manet, Matisse, Modigliani…) uit de privécollectie van de familie Agnelli. Die familie blijft overigens haar stempel drukken op Turijn. Elk jaar vindt in november Artissima plaats, een van de vijf belangrijkste kunstbeurzen ter wereld, in 1994 opgericht nadat de Italiaanse auto-­industrie de zoveelste crisis had doorgemaakt.

De Pinacoteca Agnelli, een zwevende museumruimte op het dak van de oude Fiat-fabriek (door Renzo Piano). (c) Sebastiaan Bedaux

Met nog één dag in Turijn voor de boeg vink ik de overgebleven must-sees af. De eerste is de wereldberoemde lijkwade van Turijn, een eeuwenoud religieus relikwie, dat volgens sommige christenen het doek is waarin Jezus werd gewikkeld en begraven nadat hij aan het kruis gestorven was. Het hangt in de Dom van Turijn en hangt daar prima.

Veel interessanter is het Museo Egizio, het befaamde Egyptische museum dat de belangrijkste collectie oud-Egyptische kunst ter wereld buiten Egypte tentoonstelt. Van hieruit kuier ik naar de Galleria San Federico, een uniek winkelcentrum uit de jaren 30 van de vorige eeuw, waar Cinema Lux me opnieuw in art-decosferen brengt, om uiteindelijk uit te blazen in de Giardini Reali, de fabelachtige tuinen achter het Koninklijk Paleis, en tot de conclusie te komen dat ­Turijn een verrassing van formaat is.

De belofte van Silvia is uitgekomen: ik ben verliefd.

Caffè Torino. (c) Sebastiaan Bedaux

Heen en terug

De vlucht: Ryanair vliegt in de wintermaanden drie keer per week van Charleroi naar Turijn. Reken op een vluchttijd van 1 uur en 10 minuten. ryanair.com
Het verblijf: in Via Lattea bracht ik drie nachten door in Club Med Pragelato, een all-inclusive resort met 82 (waarvan 17 gloednieuwe) chalets in Piëmontese stijl, een uitgebreide spa en twee restaurants. Prijzen vanaf 1734 euro per persoon per week. clubmed.be
In Turijn sliep ik in Turin Palace, een elegant viersterrenhotel pal tegenover treinstation Porta Nuova. turinpalacehotel.com
Het vervoer: Club Med biedt transfers aan van de luchthaven in Turijn naar het resort. Een alternatief is de trein van station Porto Nuova in het centrum van Turijn naar Oulx (1u17min).

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content