‘Ik zou deze tuin willen meenemen om erin te gaan zitten als het nodig is’: een reis langs de mooiste tuinen van Japan

De mooiste tuinen van Japan
In de tuin van het museum waan je je in een berglandschap. © Duncan de Fey
Nathalie Le Blanc
Nathalie Le Blanc Journalist Knack Weekend

Mode, architectuur, food: elk aspect van Japan wordt gefileerd, maar over de tuinen lees je bitter weinig. Maar wie naar Japan reist, komt ze overal tegen, van ikebana in de metro tot heuse tuinchoreografieën en ultragedesignd groen.

Een reis door Japan plannen gaat iets vlotter met een thema, en ik koos tuinen, omdat Japanse tuincultuur fascinerend is en groen ideaal tegen een overvloed aan nieuwe indrukken. Mijn eerste dag in Tokio bevestigt mijn vermoedens. Het ontbreekt de stad niet aan beton en grootstedelijke chaos, maar de Japanners laten geen kans liggen om overal planten te sprenkelen. Ik spot minituintjes in potten, in steegjes en op stoepen en balkons, ikebana in de metro en tuinen in zowat alle restaurants, hotels, musea en zelfs stations.

Bergen verzetten

Het Nezu Museum is de privécollectie van Nezu Kaichirō, maar het is de tuin die op deze dag in mei veel volk trekt. Wie Japan en groen zegt, denkt kersenbloesems, maar dat zijn niet de enige seizoensbloemen waarvoor mensen buitenkomen. Azalea’s en waterlelies, blauwe regen en pioenrozen, en uiteraard bloesems en herfstbladeren: het observeren van het voorbijgaan van de seizoenen is een van de geneugten van de Japanse cultuur en een van de functies van tuinen. De mensen die voor mij het smalle pad omlaag wandelen zijn hier voor de zee van paarse irissen in de centrale vijver. Niet alleen de bloemen zijn de moeite, zo blijkt. Alleen als ze bloeien, wordt een legendarisch achttiende-eeuws kamerscherm met irissen van Ogata Kōrin in het museum getoond.

De tuin voelt alsof ik van een drukke straat in Tokio ergens op een berg gedropt werd. Hij is dan ook ingericht om een weelderig berglandschap op te roepen. Carl De Coster, directeur van de Japanse Tuin in Hasselt, vertelde me voor mijn reis hoe symbolisch Japanse tuinen zijn. ‘Mitate heet dat: met stenen, bomen en mos iets anders impliceren. Zo worden tuinen een soort abstractie van de natuur.’

Nogal wat paden zijn smal en oneffen, er zijn trapjes en stapstenen, en dat is geen toeval. ‘Als je moet opletten, vertraag je’, vertelde De Coster. ‘Japanse tuindesigners choreograferen de bewegingen en blikken van de bezoekers niet alleen door ze een duidelijk pad te geven, maar ze doen je ook focussen op het hier en nu, omdat je moet opletten waar je stapt. Je ziet, hoort en ruikt van alles, en misschien voel je ook iets.’ Onversneden vreugde, dat voel ik in deze Nezu-tuin, en tevredenheid dat ik hier ben.

Constant gardener

De vibe in Kanazawa doet me aan mijn thuisstad Leuven denken: niet te groot, een paar fantastische musea, een mooie mengeling tussen oud en nieuw. Wat Leuven niet heeft, is Kenroku-en, een van de ‘Drie Beste Tuinen van Japan’. Geen marketingslogan, wel een titel die ze drie eeuwen geleden kregen toen ze aangelegd werden door feodale heren. Kenroku-en is sinds 1643 de wandeltuin voor het kasteel van de stad. ‘Tempel- en huistuinen werden in Japan vaak aangelegd om van op een plek gezien te worden, als een soort schilderij’, wist De Coster. ‘Maar wandeltuinen bieden bezoekers een toer die mooie uitzichten aan elkaar rijgt.’

Kenroku- en, een van de mooiste tuinen van Japan
De tuiniers in de Kenroku- en snoeien de bomen en het mos meticuleus

Als ik de heuvel naar de tuin opwandel, lopen er voor mij vier jonge Japanse vrouwen in kimono. Ik kom ze later opnieuw tegen, terwijl ze elkaar fotograferen bij de eeuwenoude Karasaki-pijnboom met takken die de vorm van een kraanvogel suggereren. Nu deed die boom dat niet spontaan, net zoals de vele mosvelden niet zomaar opdoken. ‘In Japan is de natuur vaak angstaanjagend,’ schrijft Sophie Walker in het boek The Japanese Garden,‘met vulkanen, aardbevingen, cyclonen en tsunami’s.’ Een manier om daarmee om te gaan, is die natuur temmen. In een Japanse tuin worden planten zorgvuldig gesnoeid en gevormd, om de natuurlijke schoonheid nog te vergroten.

De pijnbomen en kerselaars hebben iets van immense, magnifieke bonsais. Dat lijkt ietwat artificieel als je met een westerse blik kijkt, maar die probeer ik op deze reis af te zetten. Wat me treft, is hoe elke nood een deugd wordt. De palen die bomen ondersteunen, de rupswerende bescherming rond stammen, de touw- en bamboeconstructies die takken beschermen tegen zware sneeuwval: alles is doodgewoon mooi. Als ik een foto maak van twee vrouwen in kimono die de trap opwandelen, zucht de man die naast me staat diep: ‘Dit is adembenemend, toch?’ Hij heeft een punt. Er zijn mooie uitzichten en prachtige plantensoorten, maar ook exquise details. Een bloem onder een beschermende klok, een cirkel mos op een vijver, tuiniers die meticuleus grassprieten uittrekken. Een geblesseerde voet verplicht me om veel tijd op bankjes door te brengen, wat eerder een zegening dan een straf is.

Wandelen op watten

Op de trein van Kanazawa naar Kyoto lees ik in The New York Times over de The 25 Gardens You Must See. Bij eentje, de Saihoji Kokedera-tempel, heb ik de volgende dag een reservering. Er mogen per dag maar driehonderd bezoekers binnen, en voor je de tuin ingaat, moet je in de tempel een boeddhistische sutra kopiëren. Twintig minuten Japanse tekens overtekenen brengt je in de juiste, meditatieve stemming. De meer dan honderdtwintig soorten mos kwamen er nadat de tuin in de negentiende eeuw een paar keer overstroomde. In plaats van tegen de natuur te vechten, besloten de monniken om erin mee te gaan. Het effect is magisch, zeker als de zon zoals vandaag overal lichtvlekjes strooit. Er is een pad, dat je rond een vijver voert in de vorm van het Japanse teken voor een hart. Ik stap traag om dit zo lang mogelijk te rekken. Het glinsterende mos lijkt soms van fluweel, soms op groene watten, en ik beeld me in dat ik er diep in zou wegzakken, mocht ik erop gaan liggen. Misschien is het die suggestie van zachtheid die deze plek zo rustgevend maakt.

De mooiste tuinen van Japan
Het mostapijt in de Saihoji-tempel heeft iets van fluweel.

Een paar irissen op een eilandje, een stenen brugje, een bootje aan de oever: het heeft ook iets theatraals. Tuindesigner Marc Peter Keane, die in Kyoto woont, schrijft in zijn boek Of Arcs and Circles hoe Japanse tuinen de natuur willen vangen, maar dan wel op een door de hand van de tuinier gestuurde manier. ‘Wildheid en controle, we verlangen het allebei, en in een tuin vind je ze op dezelfde plek, in hetzelfde moment. Dat is waarom we onszelf niet verliezen in tuinen. We vinden onszelf er net in.’

In een restaurant naast de tempel spot ik een postkaartje van een bamboebos. Niet het drukbezochte Arashiyama, zo blijkt, wel dat bij de vlakbij gelegen Jizo-in-tempel. We zijn maar met een vijftal mensen en behalve een bos vol bamboe, zo dik als mijn dijbeen en tot vijfentwintig meter hoog, blijken ook de tempel, de tuin en de abtswoning charmant. De perfecte plek ook om te genieten van komorebi, een Japans woord om de schoonheid van zonlicht dat door bladeren schijnt te omschrijven. Een woord dat we als de bliksem ook in het Nederlands moeten invoeren, want hoe willen we van iets kunnen genieten, als we er geen woord voor hebben.

Het dambord van het leven

Kyoto biedt l’embarras du choix, het is een immense stad waar je maandenlang elke dag iets anders kunt ontdekken. Ik ben hier vier dagen en moet kiezen. Een van de tuinen van de Tofuku-ji-tempel staat hoog op mijn lijst, omdat ze in 1939 werd aangelegd en relatief nieuw is, en omdat designer Mirei Shigemori vanwege een klein budget alleen met materiaal mocht werken dat hij in de tempel vond. Desondanks, of net dankzij, creëerde hij een meesterwerk.

In het najaar trekken de esdoorns duizenden bezoekers met hun herfstkleuren, maar vandaag is de tuin rustig. Dat ik de juiste schoenen moet aantrekken straks, moedigt een kastje aan de abtswoning mij aan. Dat zijn zorgen voor later, nu wandel ik op mijn sokken naar de Hojo-tuin. Nu ja, vier tuinen, eentje voor elke gevel. Er is een zentuin met gerakelde keitjes, rotsen en mosheuveltjes die de Horai-bergen voorstellen, een tuin die met pilaren het sterrenbeeld van de Grote Beer uitbeeldt, een derde heeft vierkant gesnoeide azaleastruiken.

Een tuin als een elvensles, in de Tofuku-ji tempel in Kyoto
Een tuin als een elvensles, in de Tofuku-ji tempel in Kyoto

Maar het is de vierde, noordelijke tuin die onvergetelijk is. Een dambordpatroon van gerecycleerde tegels en mos begint perfect, maar om de paar rijen verdwijnen er willekeurig een paar tegels tot alles tot mos en daarna tot gravel vervaagt. Een symbool voor het altijd veranderende patroon van het leven, lees ik in Monty Dons boek over Japanse tuinen, van een perfect begin tot het onvermijdelijke einde. En terwijl een paar welgemikte rotsen die een bergketen symboliseren logisch zijn voor mijn westers brein, grijpt deze filosofische tuin me meteen naar de keel.

Een confrontatie met (on)eindigheid is niet wat je verwacht als je op je sokken over de veranda van een abtswoning schuifelt, maar het is wel wat je krijgt. In Europa is een tuin iets waar je binnengaat, in rondwandelt en wat je dan weer achterlaat, schrijft Pico Iyer in zijn A Beginner’s Guide to Japan. Maar in Kyoto komt een tuin bij jou binnen, en nodigt hij je uit om net zo stil te worden als de plaats rondom jou. Ik begrijp wat hij bedoelt. Ik zou deze tuin willen inpakken en meenemen, zodat ik erin kan gaan zitten als het nodig is.

Kunst- en wiedwerk

Een omweg van driehonderd kilometer voor een tuin waar je niet eens in mag, dat doe je alleen als de legendarische Britse tuinman Monty Don het je aanraadt. In zijn televisiereeks over Japanse tuinen bekende hij voor de tuin van het Adachi Museum of Art in Yasugi ademloze verwondering te voelen en The Journal of Japanese Gardening, een Amerikaans tuinblad verkiest deze plek al tweeëntwintig jaar lang tot mooiste tuin van Japan. Daarom trein ik dus bijna vier uur van Kyoto richting Yasugi.

De tuin is eigenlijk niet de hoofdattractie. Ondernemer Zenko Adachi bouwde in zijn geboortedorp een museum voor zijn kunstcollectie, met een stevige verzameling schilderijen van Yokoyama Taikan. Maar om mensen naar deze ietwat afgelegen plek te lokken, besloot hij er de perfecte Japanse tuin rond te bouwen, vertelt Haruka Nitta van het museum. ‘Het werkte. De meeste mensen komen voor de tuin, en negentig procent van onze bezoekers zijn Japanners.’ Van bij het begin van de aanleg zag Zenko de tuin als een extra kunstwerk. De tuin is een reeks tableaus waarnaar je kijkt van in het museum, meestal van achter glas, soms van aan de rand. ‘Bedoeling is contemplatie te stimuleren. Vanuit welke hoek je het ook bekijkt, het is altijd perfect’, lacht Haruka. ‘En het is ook een grote trompe-l’oeil. De tuin is veel kleiner dan je denkt. Maar omdat het design perfect uitgekiend is, spelen we met het perspectief waardoor alles groter lijkt. En dan is er nog het geleende landschap.’ Het uitzicht meenemen in het ontwerp, dat doen Japanse tuinen sowieso vaak, en hier gebeurt het op geniale wijze. Op een berg buiten de tuin werd zelfs een waterval uit een Yokoyama Taikan-schilderij nagemaakt. 

Ik loop later op de dag, als de meeste bezoekers weg zijn, een tweede keer door het museum en ga zitten om een matcha-ijsje te eten en te contempleren. De tuin is mooi en briljant in het spelen met de perceptie. Volmaakt eigenlijk. Monty Don vergeleek hem met een showtuin op de bekende Chelsea Flower Show, maar dan honderd keer zo groot: een soort stilleven, verbijsterend in de perfectie. Maar toch raakt het me emotioneel minder dan Kenroku-en of de tuinen in Kyoto. Het doet me denken aan een fotorealistisch schilderij: het is fantastisch goed gedaan, en je bewondert de kunde van de maker, maar het heeft ook iets gepolijst. Yokoyama Taikan en zijn vele Mount Fuji-zichten in het museum hebben daarentegen mijn hart volledig gestolen, dus het was de omweg absoluut waard.

Ook omdat er op drie kwartier rijden van Yasugi op het Daikonshima-eiland nog een elegante tuin zit. Yuushien is een recente, maar toch traditionele wandeltuin die een doel heeft: de pioenroos eren. Dat lukt wonderwel, met zo’n tweehonderdvijftig soorten. Als je denkt dat je in het foute seizoen zit om ze in bloei te zien: er is een serre waar ze zowaar het jaar rond bloeien.

De Yuushien-tuin op het Daikonoshima-eiland

Mooie airco

Op de laatste dag in Kyoto ontbijt ik in de tuin van Yoinotake, het Machiya-huis waar ik logeer.  Gerakelde kiezels, een heuveltje met mooie planten: het ademt zen. Als verwijzing naar de Tofuki-ji-tempel vlakbij, leggen de mensen van Machiya Inns & Hotels uit. Deze organisatie koopt oude machiya – traditionele stadshuizen – op en restaureert ze als vakantiewoning of hotel. Ze hebben vaak een binnentuin, want dat maakt nu eenmaal deel uit van de traditionele architectuur. ‘Deze “tsuboniwa” zijn zowel praktisch als mooi. Machiya zijn vaak lang en smal, en dan is licht en zuurstof via een binnentuin welkom. De luchtcirculatie zorgde, lang voor airco bestond, voor afkoeling in de warme en vochtige Japanse zomers. Bovendien is zicht op groen dat met de seizoenen verandert, ontspannend en kalmerend.’

Dat is ook de reden waarom een van mijn buur­vrouwen hier een ietwat verbijsterende collectie rozen aan haar gevel koestert als waren het juwelen, vertel ze via Google Translate. ‘Ik ben oud en wil graag nog ergens voor zorgen. En in de stad heb je planten nodig om je eraan te herinneren dat er seizoenen zijn. En schoonheid. Hier aan mijn gevel, deel ik het met jullie allemaal.’

Of een tuin nu doodgewoon mooi is om naar te kijken, verstilling, verwondering of meditatie uitlokt of ontspanning of zelfs troost biedt, wat Japanse tuiniers goed begrijpen is dat georganiseerd groen – van een magisch mosparadijs tot een paar potten – een geweldig stuk gereedschap is om in de alaambak van het leven te hebben.

PRAKTISCH
Tuinen
Voor de meeste tuinen betaal je een inkomprijs, van 400 tot 4000 yen (± 2,30 tot 23 euro). De Saihoji Kokedera-tempel moet je tijdig reserveren. Voor vele andere tuinen kijk je ook beter even na of je online ­tickets kunt kopen.
Logeren
Grand Prince Hotel Takanawa in Tokio deelt zijn riante tuin met twee andere Prince ­Hotels, een van Japans meest gerenommeerde luxueuze ­hotelketens. princehotels.com/takanawa
Machiya Inns & Hotels biedt boetiekhotels en vakantiewoningen aan in gerestaureerde gebouwen in Kyoto, Kanzawa en Takayama. machiya-inn-japan.com
Reizen
Wij reisden door Japan met de trein. De Japan Rail Pass, of een andere lokale treinpas, is interessant als je veel treinritten op korte tijd plant. Er zijn ook passen voor specifieke ­regio’s. Vanaf 302 euro voor zeven dagen.
jrpass.com

Meer info
Japanse Dienst voor Toerisme: japan.travel/en  Informatie over Yasugi, in de Matsue-prefectuur:
visit-matsue.com

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Expertise