IJslandse paarden
Langs moerasdotterbloemen en veenplassen leidt een piste door Skagaheidi, een niemandsland dat kreunt onder nevels. Goudplevieren piepen en schapen slaan op de vlucht. In het drassige land grazen vrij een aantal paarden: kleine gestalten die bijna gewichtloos door de woeste natuur zwerven.
Hun kleuren zijn zo veelzijdig als de heide: grijs en zwart en bruin, maar ook zuiver wit en vooral bleikur, het muskaatkleurige roodgrijs dat de paarden een glans van wildheid geeft. Ze verdragen extreme temperaturen en wagen zich in landschappen waar geen ander paard overleeft.
Sinds Erik de Rode het tien eeuwen geleden uit Noorwegen meebracht, is deze nazaat van het vikingpaard met geen enkel ander ras gekruist. Niet alleen worden andere paarden op het eiland niet toegelaten, een dier dat het land verlaat, mag bij wet niet meer naar het moederland terugkeren.
Zeg nooit pony tegen een IJslander. Met hun één meter dertig zijn ze niet groot, maar ze zijn krachtig gebouwd, gespierd en taai en hebben een groot uithoudingsvermogen. En vooral: ze zijn erg zacht en intelligent. Altijd staan de paarden buiten, zomer en winter.
Liefdevol noemen IJslanders hun paarden tharfasti thjonninn: de nuttigste knecht. In de weekends maken ze uitstappen en vullen een paardentocht aan met een picknick of barbecue. Tijdens de korte zomer is er altijd wel ergens een regionale wedstrijd en wordt om de vier jaar het Landsmot of nationaal kampioenschap betwist.
Bron: Weekend Knack
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier