De Zwinstreek: historische reconstructie van een brok natuurschoon
De Zwinstreek heeft zowel natuurlijke als door de mens ingeluide veranderingen ondergaan en is daarom een uniek, vaak wisselend stukje België. Een verhaal over broedvogels, verzonken eilanden, ijverige landmeters en een graaf-ornitholoog.
De Zwinstreek is alom geliefd omwille van het natuurschoon, het weelderige groen, de dijken en de met bomen omzoomde kanalen. Om nog over het natuurreservaat zelf te zwijgen. Toch is al dat fraais het resultaat van indrukwekkende verschuivingen van land en water en van de strijd van de mens tegen de elementen. Vlaanderen betekent niet voor niets ‘overstroomd land’ en daar is de Zwinstreek het levende bewijs van.
Overstromingen hebben het landschap getekend, stormen hebben het geboetseerd, en mensen hebben geprobeerd om zich in dat landschap overeind te houden. Om al die redenen is dit deel van België het meest beweeglijke, en ook het meest plastische. Le plat pays, maar met een oneindig aantal schakeringen.
Over schapen en aarden dijken Twintig eeuwen geleden lag onze kustlijn zo’n tien kilometer meer landinwaarts, waardoor plaatsen als het huidige Diksmuide, Veurne, Oostende, Dudzele en Sluis nooit hadden kunnen ontstaan. Toch bleef de kustvlakte zelf relatief droog zodat er kleine Gallo-Romeinse nederzettingen ontstonden. Er werd gevist en er werden schapen gehoed. Brugge lag rond het jaar 1000 nagenoeg aan zee en was via een getijdengeul voor schepen toegankelijk.
Vanaf de zesde eeuw was evenwel een begin van verzanding opgedoken waardoor een schorre ontstond, die nog slechts sporadisch onder water kwam te staan: de teelt van schapen nam door de beschikbaarheid van zoveel extra land op spectaculaire wijze toe en vanuit Brugge ontstonden schapenwegels waarlangs de herders met hun kudde richting zee liepen. De afstanden werden groter en de nood aan tijdelijke bewoning in de schorre zelf liet zich voelen. Op verhoogde gedeeltes werden stallen gebouwd en ontstonden kleine nederzettingen, het latere Lissewege, Oostkerke, Hoeke of Rugge (dat veel later de naam Heist zou krijgen).
Om wat meer veiligheid en bescherming te verwerven, en om beslag te leggen op dat nieuwe land, werden vanaf 960 de eerste, aarden dijken aangelegd: vanuit Brugge, via Uitkerke naar Oudenburg en terug, een lus van 32 kilometer. Daarmee werd een begin gemaakt van de echte verovering van het land op de zee, en wie macht en geld bezat, stond al op de uitkijk om wat land te verwerven. In het gebied van Knokke werd de Evendijk aangelegd, die vanuit Uitkerke over Rugge naar Westkapelle liep. In Damme werd de brede, maar traag droogslibbende watergang die de verbinding maakte met de Noordzee, met een dam in toom gehouden.
Jan zonder Vrees en de zee
Omdat de grote zeeschepen Brugge omwille van die verzanding niet meer konden bereiken, werden goederen in Damme op kleinere boten overgeladen terwijl de schorren buiten de dijken een voor een ingepolderd werden, door telkens nieuwe dijken aan te leggen. Even leek het erop dat de mens de natuurkrachten had teruggedrongen. Maar de zee liet niet betijen, ze sloeg alleen op onverwachte momenten toe. Bij het terugtrekken van de zee bleef een eiland achter, Wulpen genaamd – 16 kilometer lang en 9km breed – dat voor de kust lag, zo ongeveer tussen het huidige Knokke en Cadzand. Bij de stormen van 1375 en 1376 verdween Wulpen grotendeels in zee en bleef er alleen een zandbank over.
Bij latere stormen werd een gat geslagen in het land waardoor bij hoog water een geul landinwaarts stroomde, het huidige Zwin, en slechts een klein broertje van de brede geul langs waar Brugge en Damme eeuwen bereikbaar waren. En dan was er de Elisabethvloed van 19 november 1404, toen een groot deel van de dijken vernield werd. Er moesten dringend maatregelen worden getroffen en het was Jan zonder Vrees, graaf van Vlaanderen, die het jaar daarop besloot een stevig uit de kluiten gewassen dijk te bouwen die vanuit Noord-Frankrijk via onze kust tot in Sas-van-Gent reikte. Uiteindelijk zou keizer Jozef II met de hulp van een ervaren landmeter de situatie onder controle krijgen. Hij wilde in 1784 de afwatering van de polders verbeteren en het land vrijwaren.
Die landmeter was een zekere PhilippeFrançois Lippens, die al wat gronden bezat en een maand na zijn opdracht 5/8sten van de Hazegrasschorren aankocht. Samen met andere eigenaars zette hij zijn schouders onder de opdracht en met de hulp van 300 werklieden werd in 142 dagen een vijf kilometer lange zeedijk gebouwd, waarbij 320 hectare grond definitief op zee gewonnen werd. Een inspanning waarmee de fundering gelegd werd voor het toekomstige, prachtige landschap rondom Knokke.
Slagvelden en forten
Toen de zee wat ging rusten en er dus nieuw land opdook, creëerde de mens zijn eigen problemen. Het nieuwe gebied viel ten prooi aan het geweld tussen diverse naties en godsdiensten. Niet echt verwonderlijk, want de monding van het Zwin was van strategisch belang, zat gekneld tussen Engeland en Frankrijk, tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden. In de strijd tussen de Vlaamse steden en de Franse koning Filips de Schone werd in Sluis een belangrijke oorlogsvloot opgezet.
Tijdens de Honderdjarige Oorlog wisten de Vlamingen niet goed wiens kant te kiezen: voor de wolhandel waren ze afhankelijk van Engeland als afzetgebied, maar eigenlijk leunden ze dichter aan bij de Fransen. En vaak werd de strijd beslecht aan de monding van het Zwin. Toen Filips II van Spanje na de Beeldenstorm van 1566 de gevreesde hertog van Alva naar de Nederlanden stuurde, vluchtten de protestantse opstandelingen naar Engeland en naar de Noordelijke Nederlanden.
En weer lag het Zwin strategisch…. in de weg. De Watergeuzen (calvinistische opstandelingen vermengd met dieven en avonturiers die zich ontpopten tot zeerovers) veroverden in 1572 Vlissingen en vernielden Heist.
Sluis en Oostende bleven een tijd in handen van de opstandelingen, met als resultaat dat aan beide kanten versterkingen werden gebouwd, die bijna vijf eeuwen later nog getuigen van het militair vernuft. En die het landschap blijvend hebben ingekleurd, of vernield. Wie boven Damme, Sluis en Retranchement vliegt, herkent zeer duidelijk de vestingen van wat nu bescheiden stadjes zijn geworden.
In 1634 liet de bevelhebber van de Spaanse troepen ter verdediging van het Zwin een verdedigingslinie aanleggen, waarin het Isabellafort en het Sint-Paulusfort, vlakbij de Zwinmonding, de meest indrukwekkende waren. Bij een tweede versterking kreeg die de naam Cantelmolinie.
Ook toen de Franse zonnekoning Lodewijk XIV de Zuidelijke Nederlanden wilde heroveren, kreeg het Zwingebied het opnieuw hard te verduren. En zelfs bij de Belgische onafhankelijkheid ondernamen de Nederlanders nog een tiendaagse veldtocht: ze voeren met twee kanonneerboten het Zwin op, maar werden teruggeslagen.
Een enkele keer leidde die strijd ook wel tot interessante nevenaspecten, zoals het graven van het kanaal van Sluis naar Brugge op initiatief van Napoleon, en waaruit de wondermooie ‘Damse vaart’ ontstond, hét postkaartplaatje van de Zwinstreek.
Tuindorpdromen
Toch ontstond tussen al die onrust en dat geweld zo ongeveer het mooiste hoekje van Vlaanderen. Dat het oostelijk gedeelte van de Vlaamse kust niet helemaal ten onder ging aan de betonwoede waarvan zovele lelijke voorbeelden de kustlijn ontsieren, is zonder twijfel te danken aan de familie van de landmeter die door de Oostenrijkse keizer Jozef II was aangezocht om zich over het ontwateringsprobleem van de polders te buigen. De nieuw verworven schorren kwamen nadien in handen van enkele rijke families, als de Kerchove de Denterghem of de Piers de Raveschoot die in 1908 de Compagnie Immobilière le Zoute opzetten. Het was vanaf het begin duidelijk dat ze een deel van hun gronden wilden verzilveren, maar het was geenszins een blinde zucht naar verrijking die hen motiveerde, getuige daarvan de aanwerving van architect Hermann-Josef Stübben, een Duitse stedenbouwkundige die veel gehoor vond bij koning Leopold II en die dweepte met de idee van een tuinwijk.
De rijke families luisterden en knikten: hij werkte een behoorlijk strak schema uit waarbij de duinen en het landschap gerespecteerd moesten worden, de Vlaamse hoeven met hun grote daken en witte muren een leidraad moesten zijn, hoogbouw zou geweerd worden en naast enkele verkeersassen, kronkelende woonstraten en idyllische paadjes het straatbeeld zouden bepalen. De villa’s moesten grote tuinen krijgen, er werd bij de bouw een strikt lastenboek gevolgd met talloze praktische regels. Zo werd het verboden om nog linnengoed te laten drogen in de tuin.
Honderd jaar later moeten we durven toegeven dat Stübben met zijn plan geschiedenis heeft geschreven en dat het Zoute in tijden van hoogbouw en onleefbare steden een aangenaam contrast vertoont. Ook al had dat streven naar een gezonde, natuurlijke en zeer leefbare omgeving natuurlijk zijn prijs.
Met de tuinwijk werd ook een soort microklimaat geschapen waarin gefortuneerde Belgen het naar hun zin hadden: in geen tijd werd Knokke een badstad waar kwaliteit en elegantie hand in hand gingen.
Spel van eb en vloed
Maar even belangrijk bleek de gedachte van de Compagnie om niet alles te gelde te maken: de natuur kreeg ook ruimte. Die verdienste komt vooral graaf Leon Lippens toe. Na zijn studies als doctor in de rechten vertrok hij naar Belgisch-Congo om er een plantage van zijn ouders te beheren, en verbleef lange tijd in het nationale Albertpark, waar hij zijn passie beleefde voor dieren in het wild.
Bij zijn terugkeer in België richtte hij zijn eigen partij Gemeentebelangen op en werd hij herhaaldelijk tot burgemeester verkozen. Zijn hart lag bij de natuur en hij besloot zich in te zetten voor natuurbeheer en -behoud. In 1952 zette hij in het Zwin het eerste natuurreservaat op van het land en stichtte hij de Vereniging voor Natuur- en Vogelreservaten. Daarmee werd het unieke stuk landschap op de Belgisch-Nederlandse grens gevrijwaard en kon de natuur er zichzelf blijven.
Door het spel van eb en vloed, waarbij het zeewater zich tweemaal daags via een smalle toegang even in het landschap komt nestelen, ontstonden slikken en schorren. De eerste fungeren als voedingsbodem voor talrijke vogels, de tweede, die slechts nu en dan door het zeewater overstroomd worden, laten vooral zoutminnende planten toe om er wortel te schieten. Het ruime publiek kent vooral de zwinneblomme of lamsoor, die de Zwinvlakte ’s zomers paars laat kleuren en zeer rijk is aan nectar waardoor er talrijke bijen en vlinders op afkomen.
En dan is er nog de uitgebreide vogelpopulatie die haar voordeel doet met de visrijke vijvertjes en de eilandjes waar ze kunnen broeden. Kortom, een unieke plek voor wie van de natuur houdt.
Graaf Leon Lippens, ornitholoog in hart en nieren én een vurig aanhanger van Pierre Teilhard de Chardin, de Franse jezuïet, theoloog en paleontoloog, besefte ten volle de rijkdom van het Zwin. Hij koesterde die, maar wou die ook delen. In 1954 stelde de Compagnie Le Zoute, op aandringen van graaf Leon Lippens, het natuurreservaat Het Zwin open voor het publiek, en daar plukken we zeventig jaar later nog de vruchten van. Er zijn in de buurt ook de Zwinduinen- en polders, met zijn 220 hectare het grootste aaneengesloten duinengebied van de Oostkust, de baai van Heist, het natuurreservaat Sashul met zijn laaggelegen, vochtige weilanden of het Blinckaertduinbos.
Wie van geschiedenis houdt, kan enkele versterkingen van de Staats-Spaanse Linies bezoeken, zoals het Fort Nassau in Retranchement, de stadsversterkingen van Sluis en van Damme of de olieschans in Aardenburg. Gezien de geringe afstanden laat de streek zich vlot met de fiets verkennen via de Zwinroute (39 km) die langs de duinen, de botanisch unieke Zwarte Polder, de vogelbroedplaatsen en het natuurgebied van het Zwin voert. Of je kunt ook kiezen voor de Riante Polderroute (44 km) die zowel landschappen als historische trekpleisters combineert.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier