Hoe Brusselse mode te definiëren valt: ‘Het is de vrije geest die de ontwerpers verbindt’
Wat is Brusselse mode? En is er een verschil met de Antwerpse? Twee modekenners in dialoog. ‘Belgische mode opsplitsen is noch zinvol, noch productief’
Voor het eerst is Brusselse mode te zien in een museum. De tentoonstelling Brussels Touch in het Mode & Kant Museum toont het werk van ontwerpers die een band hebben met onze hoofdstad, en dat van het midden van de jaren 80 tot nu.
Er zijn al vaak analyses gemaakt en expo’s georganiseerd rond de Belgische mode, maar bijna altijd over wat er in Vlaanderen gebeurt, met wat begon in Antwerpen en werd uitgedragen door de Academie voor Schone Kunsten, haar professoren, haar studenten, de fameuze Antwerpse Zes. Toch bestaat er wel degelijk een Brusselse versie van de Belgische mode. Daarom brachten we twee specialisten ter zake samen. Lydia Kamitsis is de curator van de tentoonstelling Brussels Touch. Karen Van Godtsenhoven werkte acht jaar als curator voor het MoMu in Antwerpen, waar ze, onder andere, samen met Kamitsis de tentoonstelling Olivier Theyskens: she walks in beauty realiseerde.
Anders dan Antwerpen wordt Brussel niet meteen gepercipieerd als modestad. Maar misschien is er net daarom een grotere vrijheid.
Karen Van Godtsenhoven
Hoe definieer je Brusselse mode?
Karen Van Godtsenhoven: ‘Dat begrip is zeer elastisch. Is het dat wat ontworpen, geproduceerd, gedragen wordt in Brussel? Gaat het om de internationale studenten die in Brussel passeren, of om diegenen die in de stad wonen? In Antwerpen wordt een gelijkaardig debat gevoerd. Het is breed, en dat is maar goed ook.’ Lydia Kamitsis: ‘Dat was effectief de grote vraag in het kader van de tentoonstelling Brussels Touch. Het team van het museum vertrok van het plan om mode, gelinkt aan Brussel, te documenteren. We belichten zowel ontwerpers die geboren zijn in Brussel maar hun carrière elders hebben uitgebouwd, als ontwerpers die helemaal niet uit Brussel afkomstig zijn of zelfs geen Belgen zijn, maar wel een opleiding volgden in La Cambre of een andere lokale school. Of nog: ontwerpers die ervoor gekozen hebben om zich hier te vestigen. De definitie is dus vrij ruim en maakt het mogelijk om een collectie samen te stellen. Maar ik bleef toch zitten met de vraag of er een bijzonderheid was die hen typeerde. Intuïtief voelde ik aan: er is iets dat hen onderscheidt. Ik wist niet precies wat, maar doordat ik al 35 jaar de modewereld volg, zowel in Brussel als in Antwerpen, voelde ik aan dat er een verschil was. Afgezien van de bijzondere geschiedenis van elk van de ontwerpers, creëert de taal een imaginair territorium – men denkt niet op dezelfde manier in het Frans als in het Nederlands of in het Japans. Was het dus wel gerechtvaardigd dat de Belgische mode in de collectieve perceptie alleen door Antwerpen wordt belichaamd? En als dat niet zo was, wat kenmerkte dan de Brusselse ontwerpers in al hun verscheidenheid?’
Karen Van Godtsenhoven: ‘Dezelfde vraag kun je stellen over Antwerpen. De ontwerpers zijn er onderling heel verschillend. Je kunt de Antwerpse spirit niet vatten in termen van een bepaalde stijl. Zeker nu de modeafdeling van de academie studenten verwelkomt uit Oost-Europa, uit China… Ze komen van overal. Ik hou niet zo van identiteitspolitiek. Ik vind niet dat je de Antwerpse en de Brusselse mode tegenover elkaar moet stellen of de contrasten moet benadrukken. Daar ben ik nog meer van overtuigd sinds ik in de VS heb gewerkt. België is te klein om opgesplitst te worden. Sommige politici willen een label ‘Vlaamse mode’ creëren, maar ik vind dat niet zinvol, noch productief. Anders dan Antwerpen wordt Brussel niet meteen gepercipieerd als modestad. Maar misschien is er net daarom een grotere vrijheid. Al die individuele parcours kunnen dan uniek zijn, maar ze hoeven niet per se deel uit te maken van een welomschreven plek.’
Braakliggend terrein
Lydia Kamitsis: ‘Wat die ontwerpers effectief verbindt is niet een bepaalde stijl of identiteit. Zij waren trouwens zelf verbaasd dat ze onder één hoed, naast elkaar, werden bijeengebracht. Maar ik ben het er helemaal mee eens dat Brusselse mode op een heel subtiele manier te definiëren valt. Daarom kreeg de tentoonstelling ook de titel Brussels Touch, de vrije geest van mode mee. Het is deze vrije geest die de ontwerpers verbindt, zonder dat zij die specifiek voor zichzelf claimen. Het gaat om vrijheid in de diepste zin van het woord. Brussel is een chaotische stad, historisch, urbanistisch en architecturaal. Maar die chaos is productief dankzij die mix van gemeenschappen, van talen, van gebouwen, van sociale klassen.’
Brusselse mode is niet schreeuwerig, niet spectaculair, niet grootsprakerig.
Lydia Kamitsis
Karen Van Godtsenhoven: ‘Bovendien word je er, anders dan in Antwerpen, niet belast met zwaarwegende historische referenties en ‘stijlzetters’, zoals een Martin Margiela. Brussel is als een braakliggend terrein waarop je kunt bouwen. Sommige studenten die zich vandaag inschrijven aan de Antwerpse Modeacademie dromen ervan een nieuwe Margiela of Dries Van Noten te worden. Dat is van meet af aan een zware last om te dragen. Vroeger, in de jaren 80, was de Antwerpse modescene nog lokaal en minder bekend. Sindsdien is ze iconisch geworden. De look van de academie is herkenbaar. En ik moet bekennen: tot voor kort dacht ik dat het er zeer conceptueel aan toeging in vergelijking met La Cambre. Maar toen ik onlangs in juni in de jury zat, heb ik vastgesteld dat dit eigenlijk een cliché is. Ik vond de collecties zeer creatief, zonder rebels te zijn, en vooral zeer hoogstaand qua materiaalgebruik en vakmanschap. Weg dus met het vooroordeel: de Antwerpse academie is niet conceptueler dan La Cambre. Marine Serre bijvoorbeeld is opgeleid in Brussel en haar werk is wel eerder conceptueel.’
Lydia Kamitsis: ‘Heel juist. En dat voorbeeld is interessant. Marine Serre is Française en studeerde aan de modeafdeling van La Cambre. Haar eerste creatieve elan, waarop zij sindsdien is blijven doorgaan, heeft zij nog sterker uitgewerkt tijdens haar twee laatste studiejaren. Haar conceptuele werk is niet uit de lucht gegrepen, het is deels geïnspireerd door dat van Martin Margiela en door het idee van recyclage dat altijd al sterk verankerd was in het leven in Brussel.’
Karen Van Godtsenhoven: ‘Dat klopt. Margiela heeft voortgebouwd op die ingesteldheid. Maar waarschijnlijk heeft die ook te maken met de sfeer van de Marollen, de vlooienmarkt, de vintage- en brocantezaken die zo typisch zijn voor Brussel. Zelfs Margiela’s boetiek in de Dansaertwijk, een van de eerste, straalde die sfeer van recyclage uit. Alles was wit geschilderd, om een eenheid te creëren, bij gebrek aan middelen.’
Geen chichi
Lydia Kamitsis: ‘Bij de Brusselse ontwerpers zie je, ongeacht hun internationale uitstraling, naast een gevoel voor vrijheid en liefde voor vintage, een zekere bescheidenheid. Een soort terughoudendheid en voorliefde voor reële kledingstukken. Niet schreeuwerig, niet spectaculair, niet grootsprakerig. Het is een manier om aan te knopen bij de schoonheid van de banaliteit van elke dag. Je ontdekt bij hen een soort poëzie van de alledaagsheid.’ Karen Van Godtsenhoven: ‘De Brusselse ontwerpers hebben ook gemeen dat hun mode minder gendergebonden is. De Italiaanse of de Franse mode is veel sterker verbonden met het lichaam en het geslacht. Ook al vervagen die grenzen vandaag. In het Metropolitan in New York was een van mijn opdrachten het verwerven van nieuwe stukken omdat het museum wilde diversifiëren. Tot dan toe bestond de collectie vooral uit master pieces van de haute couture. Ze vroegen mij hoe ze het best Belgische silhouetten konden aanschaffen. Uiteraard maakten de Amerikanen niet het onderscheid tussen het noorden en het zuiden van het land. Ze wisten dat het belangrijk was om Margiela, Ann Demeulemeester, Dries Van Noten, Walter Van Beirendonck, Theyskens in huis te halen. Maar voor hen was Haider Ackermann bijvoorbeeld geen Belgische ontwerper omdat hij geboren is in Colombia en defileerde in Parijs. Zo beschouwden ze ook Marine Serre als Parisienne, en negeerden ze het feit dat ze geboren is in de Corrèze en studeerde aan La Cambre. Onze twee grote modescholen zijn ongetwijfeld bekend en gewaardeerd, zij hebben een quality label, maar vanop afstand bekeken zijn de in België opgeleide ontwerpers niet bekend onder het label ‘Belgische mode’.’ Lydia Kamitsis: ‘Hoe dan ook, of ze nu uit Brussel komen of uit Antwerpen, de ontwerpers zijn genoodzaakt hun werk te laten zien in Parijs, Milaan, Londen of New York. En aangezien Frankrijk en België buurlanden zijn, staan sommigen met een voet hier en de andere elders. Olivier Theyskens startte met zijn huis in Brussel, vestigde zich later in Parijs en misschien komt hij wel ooit terug. Een ander kenmerk van de Brussels touch is de zin voor humor en zelfspot. Men pakt de zaken ernstig aan, maar zonder zichzelf al te serieus te nemen. Geen chichi. Je krijgt de indruk dat alles spontaan, een beetje instinctief verloopt. Al wie in Brussel gepasseerd is, houdt daar een bijzondere herinnering aan over. Het is een stad die mensen verwelkomt, zonder te oordelen.’
Het talent om het systeem te herdenken vanuit zichzelf, is typisch Belgisch.
Lydia Kamitsis
Work in progress
Karen Van Godtsenhoven: ‘Die spontaniteit is te danken aan het feit dat men niet belast is met het historische label ‘Belgische mode’ – zelfs de Zes van Antwerpen waren buitenbeentjes. Die ruimte, zonder historische beladenheid, geeft een grote vrijheid. Hoe zal de Belgische mode van morgen eruitzien? Wij zijn geen zieners. De twee scholen, de twee steden hebben al bewezen dat zij zich konden heruitvinden. De Belgen hebben iets van een feniks die uit zijn as herrijst. Ik ben benieuwd naar de vorm die dit zal aannemen. Maar zeker is dat Antwerpen en Brussel het potentieel hebben om zichzelf te transformeren.’
Lydia Kamitsis: ‘Dat hebben onze ontwerpers de laatste dertig jaar al bewezen. Omdat zij sterk verankerd zijn in de realiteit en niet alleen hun stijl maar ook de mode kunnen heruitvinden. Dat talent om het systeem te herdenken vanuit zichzelf, zonder zich erin te verliezen, is typisch Belgisch.’
Karen Van Godtsenhoven: ‘Naar het voorbeeld van Marine Serre, die zich vragen stelt en ook de mode-industrie in vraag stelt. Zoals Margiela dat deed, maar dan op een hedendaagse manier. Ik denk dat onze ontwerpers over het algemeen openstaan voor nieuwe ideeën en situaties omdat ons land voortdurend verandert. Zij weerspiegelen België als een work in progress, voortdurend bezig met zichzelf in elkaar te knutselen.’
Brussels Touch, in het Mode & Kant Museum, Violetstraat 12, 1000 Brussel. Tot 15 mei 2022. fashionandlacemuseum.brussels en Brussels Touch. De vrije geest van mode, uitgegeven bij Lannoo.
ID Karen Van Godtsenhoven
Geboren in 1983, in Grimbergen.
Ze studeerde literatuur en genderstudies in Brussel en Gent.
Werkte van 2009 tot 2017 als curator voor het MoMu, waar ze samen met Kamitsis de tentoonstelling Olivier Theyskens: she walks in beauty bedacht.
In 2018 vertrok ze als co-curator naar het Costume Institute van het Metropolitan Museum in New York.
Vandaag is ze freelance curator en onderzoeker aan het departement kunstgeschiedenis van de UGent.
ID Lydia Kamitsis
Geboren in 1960 in Beiroet, Libanon.
Studeerde kunstgeschiedenis en archeologie aan de Sorbonne in Parijs, tot 2003 gaf ze er ook les.
Werkte als conservator bij de Union française des arts du costume en later bij de Union centrale des arts décoratifs. Ze was belast met de hedendaagse collecties, de programmatie en het onderzoek aan het Musée de la mode et du textile in Parijs.
Ze heeft wereldwijd zo’n 20 modetentoonstellingen samengesteld en schreef een reeks boeken, waaronder monografieën over Paco Rabanne, Madeleine Vionnet, Lesage en Michèle Rosier.
Curator van de tentoonstelling Brussels Touch in het Mode & Kant Museum.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier