35 jaar Mode, dit is Belgisch: hoe het belangrijkste modenummer tot stand kwam

De Antwerpse Zes. © .
Agnes Goyvaerts

Jarenlang leek Belgische mode niet te bestaan. Tot in de jaren tachtig de crisis tot actie dwong: er kwam een plan, er kwam geld en er kwamen campagnes. Vandaag doet het woord ‘Belgisch’ overal bellen rinkelen. Ere wie ere toekomt, van Walter Van Beirendonck tot Willy Claes.

Eindelijk had ik het gekregen, een katoenen jasje met blauwe en groene ruitjes. Trots als een pauw was ik, maar vooral trots op het etiket: ‘Scapa of Scotland’, dat jasje kwam helemaal uit Schotland. Wist ik veel. Wist iemand veel. Waar mode vandaan kwam, wie ze maakte? Als het maar uit het buitenland kwam, was het goed. We lazen Franse bladen als Elle en Marie Claire, of Avenue en Viva, uit Nederland. En als we hier geen toffe kleren vonden, zochten we een alternatief in de Amerikaanse stock, en hulden we ons in parka’s en spijkerboeken.

35 jaar Mode, dit is Belgisch: hoe het belangrijkste modenummer tot stand kwam
© .

Nochtans waren er wel degelijk Belgische merken, maar de confectiemakers wisten dat een Italiaans of Frans klinkende merknaam het beter zou doen. In hemden, jurken en bloesjes stond de naam van Olivier Strelli, Dorfeuil, Rivoli, Porcini of Cortina. Avant-garde kon je ze niet noemen, wel degelijk en proper, goed gemaakt. Maar niet cool of hip. Toen Agnes Adriaensen in 1978 in Gazet van Antwerpen een volledige pagina aan Belgische mode wijdde, legde ze de vinger op de zere plek: ‘Mode is een woord met een dubbele bodem: aan de ene kant is er de creativiteit van de ontwerper, aan de andere kant de nuchtere werkelijkheid van de fabriek.’ De eerste soort was vooral artisanaal, in kleine oplages, zoals Yvette Lauwaert in Gent of Nina Meert in Brussel, de andere vooral een afkooksel van het buitenland. Of om Adriaensen te citeren over het goed boerende merk Cortina: ‘De alcohol uit Parijs wordt voorzichtig met de nodige hoeveelheid water aangelengd om de doorsneevrouw gerust te stellen.’

Man met een plan

De Belgische confectiefabrieken die in grote hoeveelheden bloesjes en broeken produceren, moeten het vooral hebben van hun nette, degelijke reputatie. Dan slaat in 1974 de economische crisis hard toe. Grondstoffen worden duurder, de oliecrisis laat zich gevoelen, veel bedrijven werken met verouderde machines en hebben onvoldoende kapitaal om te investeren in nieuwe. Bovendien begint er concurrentie uit de lageloonlanden te komen. Sluitingen en faillissementen volgen elkaar op. ‘Mijn ouders hadden een eigen merk van kinderkleding,’ vertelt Ludo Cousy van het gelijknamige breigoed- bedrijf, ‘maar met de oliecrisis ging dat sterk achteruit. Van het cliënteel dat zij hadden opgebouwd, ging de ene na de andere failliet. Zij wilden investeren, nieuwe machines kopen, maar de interesten waren torenhoog, 13 à 14 procent.’ Er moet iets gebeuren en de overheid broedt op een plan.

35 jaar Mode, dit is Belgisch: hoe het belangrijkste modenummer tot stand kwam
© .

Willy Claes, de toenmalige minister van Economische Zaken, laat een serie studies maken en daaruit volgt een vijf- jarenplan dat de industrie zuurstof moet geven. Voor de confectie komt het er vooral op aan aantrekkelijker te worden, soepeler en creatiever, nauwer luisterend naar de markt. Daarvoor moet geld op tafel komen. Het ‘Plan Claes’ dat in 1980 in gang wordt getrokken, bestaat uit drie delen: 20 miljard Belgische frank om bedrijven weer op gang te trekken, 2 miljard frank om de afvloeiingen op te vangen en 5,7 miljard frank om het imago van de textiel- en kledingproductie te verbeteren. Daartoe wordt het ITCB opgericht, het Instituut voor Textiel en Confectie van België. De slogan wordt: ‘Mode dit is Belgisch’ en het opzet is om jonge ontwerpers aan te trekken en ze te laten samenwerken met de klassieke fabrikanten.

Het zweepje van Walter

Juni 1982: de Vlaamse pers wordt uitgenodigd op het stadhuis van Gent, waar kunstkenner Jan Hoet zal spreken over de wisselwerking tussen mode en kunst. Marc Mortier, voorzitter van de vakbeurs Textirama, presenteert er een ModeManifest. Op vraag van de kledingfabrikanten komt er binnen de bestaande vakbeurs een afdeling mode, wat in september in de verf zal worden gezet met een ‘Trendshow’. Zes onafhankelijke ontwerpers, de piepjonge en vooruitstrevende Dries Van Noten en Walter Van Beirendonck, de wat rustigere Will Wygaerden en Jo Wijckmans, en twee grandes dames, Yvette Lauwaert en Nina Meert, krijgen financiële steun om er hun collecties voor te stellen. Tegelijkertijd wordt een krant op glanspapier voorgesteld, het ModeManifest, met interviews van ontwerpers en enkele zwaargewichten uit de kledingsector, ‘een document met allure’, zoals Annie Boden het noemt in Het Laatste Nieuws.

De show baart opzien, al zijn niet alle aanwezigen ervan overtuigd dat dit de richting is die de Belgische mode uit moet. Een krant heeft het over ‘veel geblaat en weinig wol’ en vooral Van Beirendonck, die voor zijn collectie Sado zijn model, Ghislaine Nuytten, een leren zweepje en een paardentuig laat dragen, doet schokgolven door het publiek gaan. ‘Fris en gezond is (hier) helemaal zoek’, schrijft Gazet van Antwerpen, die wel de preppy look van Jo Wijckmans prijst: ‘Een vakman die het moeilijke evenwicht heeft gevonden tussen commercieel en creatief.’ Eén ding is zeker: Belgische mode blijkt te bestaan, de trein is vertrokken.

Mode dit is Belgisch: ITCB trok échte stylisten en fotografen aan.
Mode dit is Belgisch: ITCB trok échte stylisten en fotografen aan.

Schuin bekeken

Ondertussen heeft ook het ITCB niet liggen slapen. Onder directeur Michel Bae- cker is een mediacampagne gelanceerd onder het motto ‘Modeprofeten, maar niet in eigen land’. In bus- en tramhokjes verschijnen affiches, in 1983 wordt een veertiendaagse van de Belgische mode georganiseerd, en een catalogus van Belgische merken uitgegeven. Dat gaat niet zonder slag of stoot. Pol Dewaele, destijds pr-man van de Belgische Textielfederatie, herinnert zich nog levendig dat de acties van het ITCB niet op gejuich werden onthaald bij de fabrikanten. ‘Plots was er geld, terwijl de federatie al jaren zo krap had gezeten.’

Sommige fabrikanten vonden dat de jonge ontwerpers, die met hun ontwerpen voor de wedstrijd bij hen aanklopten, onmogelijke dingen vroegen. Dewaele: ‘Heel hun leven hadden de fabrikanten een rits recht in een kledingstuk gezet, en nu kwamen die ontwerpers vragen om dat schuin te doen.’ Dat nieuwkomers als Dirk Van Saene of Ann Demeulemeester ineens veel meer aandacht krijgen in de media valt hen bovendien zwaar op de maag. Nuytten: ‘Ze wilden dan dat we een total look van hun merk fotografeerden, maar soms waren de dingen zo lelijk dat we maar een bloesje ergens onder wegmoffelden. Je zag het nauwelijks op de foto, maar hun naam werd wel vernoemd.’ Er is één troost: er komt geld op tafel, zodat men voor de modereportages kan werken met de beste fotografen en modellen, en het resultaat altijd meevalt.

35 jaar Mode, dit is Belgisch: hoe het belangrijkste modenummer tot stand kwam
© Knack Weekend

Even openknippen

Het magazine Mode dit is Belgisch zal dames- en herenkleding, maar ook baby- en kindermode aan het publiek tonen. Michèle Beeckman: ‘Tot dusver hadden fabrikanten altijd zelf hun foto’s gemaakt. Ze trokken hun dochter een jurkje aan, zetten haar in de tuin, en maakten een foto. We kregen op het ITCB de vreselijkste dingen binnen, maar als die kleren door professionals werden gestyled en gefotografeerd, zagen ze er ineens fantastisch uit.’ Ze herinnert zich een reportage over herenkleding: ‘Een fabrikant bracht zijn kleren binnen, alles recht en smal, terwijl de mode toen net oversized was. ‘Daar kan ik niets mee beginnen’, zei Dirk Bikkembergs, die de styling van de reportage zou doen. Maar wij drongen aan en uiteindelijk nam hij de kleren mee. Toen hij ze terugbracht bleek dat hij ze allemaal op de rug had opengeknipt, zodat ze er op de foto’s wél breed en ruim uitzagen. De fabrikant kon daar natuurlijk niet om lachen, want hij kon die ‘oversized’ jassen niet leveren.’

Toch zijn ook de jonge ontwerpers niet helemaal gelukkig met hun inbreng in Mode dit is Belgisch. Ze spiegelen zich aan avant-gardetijdschriften uit Engeland, zoals I-D en The Face. Ze willen ándere foto’s, ándere stylings, niet elke knoop of rits moet op een foto te zien zijn. Ze maken de extra bijlage BAM ( Belgische Avant Garde Mode), waarin namen opduiken die zich de volgende jaren, en tot op vandaag, zullen laten gelden in het Belgische modelandschap: Geert Bruloot (die later de boetiek Louis zal openen) is de man achter de schermen. Anne Kurris is artistiek directeur, visagiste van dienst is Inge Grognard.

BAM, het 'wilde' antwoord van de jonge ontwerpers.
BAM, het ‘wilde’ antwoord van de jonge ontwerpers.

Zeggen dat iedereen wild enthousiast is over BAM, zou de waarheid geweld aandoen. ‘Dit zijn kleren voor een ander ras’, roept een fabrikant geschokt uit wanneer hij de foto’s te zien krijgt. Ook andere confectiemakers kunnen zich absoluut niet vinden in het wilde beeld. Het ITCB neemt wat gas terug.

Mode voor prostituees

Gelijktijdig wordt de wedstrijd De Gouden Spoel – La Canette d’Or georganiseerd. Om te mogen deelnemen moeten de ontwerpers jonger dan 30 zijn en een creatieve en vooruitstrevende collectie tonen, die door een Belgische fabrikant geproduceerd wordt. Bezieler is Helena Ravijst, zelf een gewezen styliste met pedagogische ervaring, bijgestaan door Michèle Beeckman. De eerste keer, in 1982, selecteert een jury zelf twaalf studenten uit verschillende modescholen. Beeckman lacht: ‘Ik had zelf geen modeachtergrond en toen ik zag waar Ann Demeulemeester mee kwam aanzetten, kon ik mijn ogen niet geloven! Lange rokken en zwarte kousen! Voor mij waren zwarte kousen wat de prostituees in Brussel droegen.’

U2, gekleed door Walter Van Beirendonck.
U2, gekleed door Walter Van Beirendonck.

Toch komt Demeulemeester als winnares uit de bus en krijgt ze het eerste vergulde spoeltje als trofee. Hoewel het initiatief nog bescheiden is, krijgt het weerklank in de pers en fabrikanten, die aanvankelijk weinig enthou- siasme betoonden, willen er de volgende keer wél bij zijn. Het aantal inzendingen neemt van jaar tot jaar toe, de wedstrijden worden belangrijker met een grote modeshow en hoge gasten op de prijsuitreiking. Voor de jury’s strikt het ITCB onder meer Jean Paul Gaultier, Romeo Gigli en Daniel Hechter. Prinses Paola reikt de prijzen uit op het Brusselse stadhuis. Na Ann Demeulemeester zijn de opeenvolgende winnaars Dirk Van Saene, Dirk Bikkembergs, Pieter Coene, Veronique Leroy en Christophe Charon. Maar ook Kaat Tilley, Chris Mestdagh, Bob Verhelst, Koen Bolssens en Wim Neels worden opgemerkt. Martin Margiela en Sami Tillouche winnen niet, maar houden er de sprong naar Parijs of Milaan aan over, de eerste bij Gaultier, de tweede bij Gigli.

Het ITCB heeft nu ook iets om mee uit te pakken, en trekt met delegaties naar het buitenland. Walter Van Beirendonck mag in 1985 voor de Wereldtentoonstelling in Tsukuba de uniformen van de hostessen in het Belgisch Paviljoen ontwerpen en de Gouden Spoel-collecties worden voorgesteld in een spectaculaire show.

Bewegende reclamefolder

In samenwerking met het ITCB maakt de BRT een modeprogramma: Blikvanger, later Look, gepresenteerd door Ghislaine Nuytten. In de redactie zetelen naast haar o.a. journaliste Miet Crabbé en Hilde Geens. ‘Bij de BRT hadden ze helemaal geen ervaring met modeprogramma’s en de producer had er ook helemaal geen voeling mee’, herinnert Miet Crabbé zich. Humo noemde het een soort bewegende reclamefolder voor de Belgische ‘naald-en-garensector’. Ghislaine Nuytten geeft toe dat er vaak lange vergaderingen aan voorafgingen, met alle betrokken partijen. ‘Er bestonden strikte regels over hoeveel stuks van iedereen mochten of moesten getoond worden, en wanneer er merknamen genoemd mochten worden. Wanneer begin jaren 90 het ITCB uitdooft, volgt een nieuw modeprogramma, Look, dat internationaler zal berichten. Ghislaine Nuytten werkt tot 1997 voor de VRT.

Linda Loppa
Linda Loppa

Een schoen met een gat

Bij sommige fabrikanten klikt het met één of meerdere ontwerpers. Zo laat regenjassenfabrikant Bartsons al vroeg studenten van de academie (o.a. Linda Loppa, Jo Wijckmans) bij hen stage doen, wat leerzaam is voor het productieproces. Later kunnen o.a. Dirk Van Saene en Wijckmans onder de vleugels van Bartsons een eigen collectie maken.

Een andere enthousiaste helper is schoenenfabrikant Monarca uit Lier. Hier komt Dirk Bikkembergs terecht met zijn schets van een bottine die wereldberoemd en honderdvoudig gekopieerd zal worden: in de hak wordt een gat geboord, waar de veters doorheen gaan. Het is met deze schoenen dat Geert Bruloot naar de British Designer Show in Londen trekt. ‘Ik vroeg Walter om mee te gaan met wat kleren en toen Dries dat hoorde, wou hij ook mee. En zo begon het verhaal van de Antwerpse Zes te rollen’, herinnert Bruloot zich.

De zware schoenen worden tekenend voor vele silhouetten, en gaan in tegen de dan heersende mode van het fijne Italiaanse schoeisel. Na de beurs in Londen krijgen ‘de zes van Antwerpen’ hun naam, omdat hun namen te moeilijk te onthouden of uit te spreken zijn voor buitenlanders. Er volgen meer beurzen, wedstrijden en initiatieven. Ludo Cousy: ‘De breigoedfederatie trok Annemie Verbeke (ontwerpster en kleurenspecialiste, red.) aan om stijlvergaderingen te organiseren voor de fabrikanten. Al was dat nog steeds niet evident: ‘De ontwerpen waar die jonge gastjes mee afkomen zijn onmogelijk te maken!’ Als het niet van de eerste keer goed ging, gaven zij het op.’ Maar de twee partijen zijn door de Gouden Spoel-wedstrijden nader tot elkaar gekomen. Soms klikt het, soms botst het, maar er ontstaan mooie dingen, zoals de collectie ‘Marie’ van Marina Yee, waar modejournalisten tot op vandaag over spreken.

Dirk Van Saene en Ghislaine Nuytten.
Dirk Van Saene en Ghislaine Nuytten.

In het zog van de bekroonde ontwerpers wagen meer jonge merken zich op het terrein, en bestaande merken moderniseren hun look. Onder meer Anvers, Mer du Nord, Rue Blanche en Nicole Catulle worden begeerde namen bij een breed publiek. Er komen ook nieuwe kindermerken (Da-da) en juwelen (Wouters & Hendrix). Een tweede generatie ontwerpers, met o.a. Veronique Branquinho, A.F. Vandevorst en Olivier Theyskens, verovert het buitenland. Mede door de uitstraling van de Antwerpse Academie (met Linda Loppa) en La Cambre (met Francine Pairon) is ‘Belgisch’ een troef geworden.

Wild met wol

‘Zonder de zes van Antwerpen waren wij failliet geweest’, bekent Ludo Cousy van het gelijknamige breigoedbedrijf in Zottegem vandaag. ‘Dankzij het Plan Claes konden we goedkope leningen krijgen. In de jaren 90 zijn we zelf naar Dries Van Noten gestapt, die toen al werkte met fabrikanten in Sint-Niklaas. Wij vonden een breitechnieker die met veel passie alle mogelijkheden van de machines wou onderzoeken. Met hem zijn we experimenten gaan doen. Voor de Gouden Spoel hadden we met Walter Van Beirendonck gewerkt, ik herinner me dat we truien maakten waar we met de hand brandmerken op moesten borduren.’

Ondertussen is Cousy een van de overlevende witte raven en werkt het onder meer voor Paul Smith en Peter Pilotto in Londen, Voor Adidas’ Y-3-lijn in Duitsland, en in eigen land nog altijd voor Dries Van Noten, Ann Demeulemeester en Christian Wijnants. ‘Zij geven ons uitdagingen en als het lukt, maakt ons dat enorm trots’, zegt Cousy.

35 jaar Mode, dit is Belgisch: hoe het belangrijkste modenummer tot stand kwam
© .

‘Ook al liep het niet altijd van een leien dakje, we hadden toch het gevoel dat we aan iets moois bezig waren’, erkent Pol Dewaele. ‘Ik denk dat België het eerste land was waar de overheid zoveel heeft gedaan voor de textielindustrie. Kort daarna kopieerde Spanje het initiatief.’

Over naar Knack Weekend

Hoewel het Plan Claes een vijfjarenplan was, heeft het ITCB het geld goed beheerd, en kan het na 1985 verder werken tot begin jaren 90. Daarna is het gedaan en moet er een overnemer komen. Het Franstalige blad Marie Claire neemt de Gouden Spoelwedstrijden over, er komt nog één editie. Roularta neemt de slogan ‘Mode dit is Belgisch’ in licentie, en hoofdredactrice van Knack Weekend Tessa Vermeiren zet er een aparte ploeg op. Beeckman: ‘Maar ook dan schuurt het met de fabrikanten: die vinden het moeilijk om carte blanche te geven, als ze tegelijk moeten betalen om in het magazine aan bod te komen.’ Algauw wordt beslist het concept volledig in het wekelijkse magazine te integreren, en tot vandaag wordt elk seizoen een nummer van Weekend Knack redactioneel gewijd aan Belgische mode.

Door de internationale bekendheid van de Zes wordt Linda Loppa, die de modeafdeling van de Antwerpse Academie in die dagen leidt, gaandeweg overstelpt met voorstellen en aanvragen van studenten. Zij maakt een plan op om een onafhankelijk informatiebureau op te richten en dat is in 1998 een feit: samen met Geert Bruloot, Patrick De Muynck en Gerdi Esch wordt het Flanders Fashion Institute geboren. Het bewijst dra zijn nut en begin 2016 komt het, samen met Design Vlaanderen, onder de gemeenschappelijke koepel Flanders DC, Flanders District of Creativity. De creativiteit is verzekerd, nu zorgt Flanders DC vooral voor bijstand op het vlak van marketing en businessplannen.

De honderdste show van Dries Van Noten.
De honderdste show van Dries Van Noten.© Belga Image

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content