Kleur bekennen: kan textielverf duurzamer?
In de kledingketen is geen enkele schakel zo vervuilend als textielverven. Kunnen ontwerpers en onderzoekers het tij keren met kleurrijke alternatieven?
Het verven van textiel is, samen met de afwerking van stoffen, het meest vervuilende onderdeel van de textielketen. Dat blijkt uit een onderzoek van duurzaamheidsconsultant Quantis. Voor één katoenen T-shirt is 150 gram aan chemicaliën nodig zoals PFOS en PFAS, maar ook zware metalen. Via het afvalwater belanden die bestanddelen uiteindelijk in beken en rivieren. Dat gebeurt niet alleen aan de andere kant van de wereld, maar ook in eigen land – denk maar aan de PFOS-vervuiling aangetroffen in een beek achter een textielfabriek in het Oost-Vlaamse Ronse. De verontreiniging gebeurt op zo’n grote schaal dat textielverf verantwoordelijk is voor twintig procent van de jaarlijkse watervervuiling door industrieën wereldwijd.
Steeds meer ontwerpers zetten in op de verduurzaming van de verfindustrie. Grote merken volgen daarin: H&M, Puma, Ralph Lauren en Levi’s benadrukken in hun communicatie hoezeer ze dat deel van hun productieproces schoner willen maken. Sinds een paar jaar kleuren ze hun T-shirts met dingen als koffiegruis en avocadopitten. Met de steun van de Europese Unie onderzoeken journalist Sarah Vandoorne en fotograaf Sarah Van Looy welke innovaties de toekomst zullen inluiden. Tien ontwerpers kleurden hun portret, gedrukt op biokatoen, in met hun eigen verftechniek. Die portretten zullen tentoongesteld worden tijdens de expo Kleur Bekennen / A Confession Of Colour van Design Fest Gent (tot 1 mei) in het Industriemuseum. Drie van hen stellen we hier aan jullie voor.
De levende jas van Post Carbon Lab: ‘Dit kledingstuk moet je als een plant verzorgen’
Hannes Hulstaert en Dian-Jen Lin zijn de drijvende krachten achter de Londense start-up Post Carbon Lab. Hulstaert is Antwerpenaar en leerde de Taiwanese Lin kennen in Frankrijk. “Nu werken we samen in het Verenigd Koninkrijk aan een manier om de mode te verduurzamen door middel van algen, bacteriën en andere micro-organismen”, legt Hulstaert uit tijdens een expo in Oost-Londen. “De algen halen we onder meer uit de waterlopen hier in de buurt. In ons lab verwerken we ze tot verfstof of coating, van helder groen tot turquoise. Wat er zo bijzonder aan is?” Hij moet lachen. “Heb je ooit al een kledingstuk beneveld met water? Nee, niet gewoon gewassen, maar verzorgd als een plant.” Dan haalt hij de poncho erbij, die CO2AT gedoopt werd. De O2 staat voor, dat kun je wel raden, zuurstof. “De binnenkant van de kap leeft. Het is en blijft een micro-organisme dat je moet verzorgen als was het een luchtplantje. Hij doet aan fotosynthese en staat zo in voor zuurstof, wat de gezondheid van de drager ten goede komt.”
We werken aan een manier om de mode te verduurzamen door middel van algen, bacteriën en andere micro-organismen.
Net als aan de andere ontwerpers vroegen we Hulstaert en Lin om een fotoafdruk in te kleuren. Of we daar even op kunnen wachten? De alg moet in bad en zal recht op het textiel ‘groeien’. “Noem het de incubatieperiode, waarin het micro-organisme gewend raakt aan zijn nieuwe thuis.” We konden zelf bepalen of we voor een ‘levend’ of ‘gewoon’ exemplaar zouden gaan en kozen voorzichtig voor het tweede. Hulstaert en Lin behandelden het katoen met de Photosynthetic Coating™ en werkten de stof verder af met een niet-levende pigmentatie. Een gemiste kans misschien, maar eerlijk is eerlijk: we zagen onszelf de fotoprint niet tot het einde der dagen verzorgen met een plantenspuit.
De Hollandse tulpen van Tjeerd Veenhoven: ‘Verven met het mooiste deel van de bloem’
In een hangar aan de rand van Groningen verwelkomt Tjeerd Veenhoven ons samen met zijn stagiaire Helena Lehn. Ze toont ons meteen het geheime ingrediënt waar Veenhoven pigment van maakt: tulpen. Veenhoven heeft de bloemen laten drogen, tot minuscule stukjes vermalen – net losse thee – en opgedeeld per kleur. Daarmee gaan we aan de slag. Opnieuw komt er een plantenspuit aan te pas: Lehn benevelt een stuk katoen of bioplastic vooraleer ze het inkleurt met brokjes tulp. Het resultaat vernissen we met een lijmachtige substantie van aardappelzetmeel, alvorens het tussen twee vellen bakpapier in een drukpers te steken.
Veenhoven haalt zijn grondstoffen bij een ecologische tulpenbollenteler. “In Nederland heb je er zo maar een paar. Ze hebben een lager rendement omdat ze geen gewasbeschermingsmiddelen gebruiken. In feite worden ze daarop afgestraft. Ik wilde kijken hoe je meer waarde kunt creëren in die sector.” Tulpenkoppen zijn een reststroom, legt hij uit, want alleen de tulpenbollen worden verkocht. “Gek genoeg heeft het mooiste deel van de bloem dus geen economische waarde. Het vraagt te veel energie om die bloemblaadjes te houden. Eind april trekken ze de kop ervan, de bol zelf groeit nog een tweetal maanden verder.”
Veenhoven besloot juist die tulpenkoppen te oogsten en te verpoederen. Een belangrijk bijkomend voordeel, benadrukt hij, is dat de bloemen telkens dezelfde kleur hebben. In de wereld van ecologische verfstoffen is dat geen evidentie: een van de voornaamste kritieken op plantaardig verven is dat kleurresultaten te vaak verschillen. Niet ideaal om een eenvormige collectie mee te maken. “Maar hier is dat dus niet het geval”, lacht Veenhoven. “Je krijgt een soort verfwaaier die elk jaar weer hetzelfde is.”
De kleurenmagie van Mariá Boto: ‘De tint wordt interessanter met de tijd’
Uit een schoendoos in haar laboratorium in de Gentse kunsthogeschool KASK haalt de Spaanse wetenschapper María Boto tientallen vacuüm verpakte kleurstalen. Ze liggen tussen boeken over vogels en zijn bedekt met een zwart omhulsel. Dat laatste is geen toeval, want lucht en licht zouden de kleuren kunnen aantasten. Het eerste evenmin, want Boto en haar collega, de Drongense productdesigner Heleen Sintobin, willen aantonen hoe ze kleuren uit de vleugels van vogels, vlinders of zelfs dinosauriërs kunnen halen. ‘Structurele kleuren’, zo heten ze. Boto toont een foto van een kobaltblauwe vlinder en zoomt in. “Op nanoschaal zie je geen kleur meer, wel een soort driedimensionale structuur. De kleur hangt af van hoe het licht op de structuur valt. Ze zijn iriserend: zodra je ze vanuit een ander standpunt bekijkt, veranderen ze van kleur.”
Structurele kleuren ontstaan op basis van melanine, een pigment in de huid dat onze huids- of haarkleur bepaalt. Met de juiste formule recreëren Boto en Sintobin de structuren uit vlindervleugels. Boto startte haar onderzoek in 2016. Ze kwam eerst, net als bij Post Carbon Lab, terecht bij micro-organismen zoals algen. De meeste pigmenten van ecoverf zijn echter niet kleurvast, ze veranderen, vervagen of verdwijnen na verloop van tijd. Bij structurele kleuren ligt dat anders. De kleur hangt niet af van het pigment, maar van de toevoer van licht. Meer zelfs: structurele kleuren krijgen juist een interessantere tint na verloop van tijd, naarmate de omgeving vochtiger wordt, in plaats van dat de kleur stilaan wegtrekt. Met dat onderzoek sleepten Boto en Sintobin dit jaar een Henry Van de Velde Gold Award voor Design Research in de wacht.
Dit artikel werd gemaakt met de financiële steun van de Europese Unie. De inhoud ervan valt uitsluitend onder de verantwoordelijkheid van de auteur en weerspiegelt niet noodzakelijk de standpunten van de Europese Unie.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier