Handen tekort: waarom er steeds minder ambachtslui zijn
Een paar loafers ‘made in Italy’ of een jurk van Belgische makelij. De vraag naar ‘handmade’ en ‘made in Europe’ neemt toe, maar het aanbod kan niet volgen. Wat als de kennis en vooral ook de mensen die dat werk kunnen én willen doen, verdwijnen?
We komen handen tekort, dat horen we al een tijdje op persconferenties, shows en andere mode-events. Uiteraard is de hoge loonkost de belangrijkste reden waarom de productie van heel wat luxe- en andere goederen naar verre oorden verhuisde, maar als ateliers in Europa dan toch willen opstarten of uitbreiden, blijken steeds minder mensen in ambachtelijke of textielateliers te willen werken. Een probleem, want in 2018 was 35 procent van de werknemers in de Europese textielateliers volgens Euratex vijftigplusser. Ze zijn dus een uitstervende soort.
“Ik zou graag alles in Frankrijk produceren, maar dat is om vele redenen niet mogelijk”, vertelt Jérôme Dreyfuss. Dit enfant terrible van de Franse mode startte tien jaar geleden zijn eigen handtassenlabel en produceert in Europa, maar ook in Marokko en India. “Om te beginnen is er de prijs. Een artisan in Frankrijk kost 44 euro per uur plus taksen. In India betaal ik 12 euro per uur, het dubbele van het loon dat daar gangbaar is. Items waar veel werk aan is, worden daarom in India gemaakt. Zo kost een tas maar 500 en geen 2500 euro, een heel ander prijssegment. Ik kan ervoor kiezen om enkel heel eenvoudige tassen te ontwerpen, maar wat houd je dan nog over van de identiteit van je merk?” Het prijskaartje is volgens Dreyfuss niet de enige reden waarom hij zijn collectie deels buiten Europa produceert. “Een Zuid-Franse fabrikant met wie ik samenwerk zou graag uitbreiden, want de vraag van merken zoals het mijne is er, maar hij vindt simpelweg geen ambachtslui.”
De speciale koffers van Louis Vuitton worden op maat en met de hand gemaakt. De vraag stijgt en de wachtlijsten zijn enorm, tot anderhalf jaar.
Laurence Godret-Bizot
Geen vuile fabriek
Ook bij Fratelli Rossetti, het Italiaanse schoenenmerk, leeft de angst dat mettertijd de knowhow van het schoenen maken zal verdwijnen. Zeventig jaar geleden opende vader Renzo Rossetti een schoenenfabriek in Parabiago, op een uur van Milaan. De fabriek is er nog altijd, groter en moderner, al blijft het productieproces van de schoenen grotendeels ambachtelijk. Zo worden de kleine kwastjes op de schoenen, hun handelsmerk, helemaal met de hand gemaakt.
De Rossetti’s doen al jaren inspanningen om personeel aan te trekken. Ze werken nauw samen met scholen uit de regio en organiseren regelmatig opendeurdagen. “Het is een mentaliteitsprobleem”, zegt Diego Rossetti. “Ouders zien hun kinderen liever naar het lyceum gaan, omdat ze denken dat een technische opleiding minderwaardig is, terwijl het net zoveel mogelijkheden biedt. Ze hebben ook een verkeerd idee van hoe een moderne fabriek eruitziet. Ze denken dat het er stinkt en vuil is, terwijl een moderne fabriek als de onze heel vergelijkbaar is met een kantoor.”
Er zal echter meer nodig zijn dan wat opendeurdagen om het probleem op lange termijn op te lossen, beseft ook Diego Rossetti. Samen met de Italiaanse schoenfederatie, Assocalzaturifici, wil hij een technische school opstarten voor ambachtslieden. “Om een schoen te maken, moet je honderdvijftig verschillende stappen doorlopen. Het is belangrijk om die knowhow in Italië te houden. Made in Italy is niet zomaar een label, het staat voor kwaliteit. De grote luxemerken produceren hun kleren overal ter wereld, maar voor hun schoenen komen ze naar hier.” En dat zal niet snel veranderen, want de covidcrisis lijkt de houding van de klanten te hebben beïnvloed. “Ik heb het gevoel dat ze ook in hun aankopen meer voor kwaliteit kiezen. Ze willen niet per se dure dingen, maar dingen waarvan ze weten hoe ze gemaakt worden.”
Eigen ritme
In het atelier van Louis Vuitton in Asnières is men net voor de covidcrisis overgeschakeld naar een systeem van ploegen, zodat er meer mensen aan de slag kunnen en er meer uren gewerkt worden. Laurence Godret-Bizot is Maitresse de Maison in Asnières. “Wij maken de speciale koffers van Vuitton op maat en met de hand. Pièces uniques zoals de koffer van de wereldbeker voetbal of de picknickkoffers voor Fortnum & Mason. De vraag stijgt en de wachtlijsten zijn enorm, het duurt ongeveer een jaar tot anderhalf jaar voor een bestelling klaar is.” Dus is uitbreiding nodig. Maar daar heb je personeel voor nodig, en de nieuwe instroom is beperkt.
Roberta, die al elf jaar in Asnières werkt, begon in het atelier twee weken nadat ze in Frankrijk arriveerde. Ze had geen enkele ervaring, maar werd intern opgeleid en daarna onder de vleugels genomen door een ancien. Ondertussen begeleidt ze mee de nieuwkomers. “We vragen geen diploma of relevante ervaring. Sommigen hebben de studies gedaan die hun ouders wilden en hadden er na enkele jaren genoeg van. Er werken mensen in het atelier die eerst een carrière hadden als designer, bankier of zelfs advocaat. Het enige wat we vragen is dat ze handig zijn. Handige mensen kun je alles leren. Ben je niet handig, dan zal het ook nooit komen.”
Voor dit atelier leidt Vuitton zelf artisans op, want er zijn geen scholen waar je koffers op maat leert maken, vertelt Godret-Bizot. “We werken uiteraard samen met de bestaande scholen voor leerbewerking en hier in het dorp hebben wij een opleidingsatelier voor nieuwe ambachtslui. De duur hangt af van de persoon in kwestie. Sommigen kunnen al na een jaar speciale bestellingen afwerken, bij anderen duurt het wat langer. Ze krijgen die tijd. Het is een ambacht, dus om kwaliteit af te leveren moet de artisan zelf het ritme kunnen bepalen.”
In Asnières worden tien artisans per maand aangeworven en vandaag werken er ongeveer driehonderd mensen. “Van de generatie zestigers zijn er mensen die hier al veertig jaar werken”, legt Godret-Bizot uit. “De jongere generatie blijft gemiddeld maar een jaar of vijf. Zij willen andere kansen grijpen en andere dingen leren. Dat is een van de redenen waarom het zo moeilijk wordt om artisans te vinden. Laat ik het anders formuleren: het is moeilijker om ze te houden dan om ze te vinden. Want ze willen sneller iets anders.”
Nobel vak
Dat er meer artisans nodig zijn, is vooral omdat de afdeling op maat gemaakte koffers bij Vuitton groeit. “Het succes is zo groot dat we een tweede atelier hebben geopend in de Drôme, in het zuiden van Frankrijk”, vertelt Laurence Godret-Bizot. De laatste vijf jaar heeft Vuitton vijf nieuwe ateliers geopend, telkens met een eigen specialiteit. In heel Frankrijk hebben ze er nu negentien en zijn er bijna 4800 ambachtslieden aan de slag. Tegen eind 2024 zouden er nog eens duizend extra mensen bij komen. En Vuitton is geen uitzondering, bij Hermès plannen ze de volgende vijf jaar ook vijf nieuwe lederwarenateliers in Frankrijk.
Dat atelierwerk aan prestige verloren heeft, denkt Godret-Bizot niet. “Vroeger moesten jongeren die niet goed studeerden een beroep leren, zoals loodgieter of leerbewerker. Dat werd als minder beschouwd. Vandaag is het imago veranderd en wordt het steeds meer als een nobel vak beschouwd. Ik denk ook omdat grote huizen zoals Vuitton het belang van het artisanale zien en beroepen die dreigen te verdwijnen willen redden. Of neem Chanel, dat de borduursters altijd op de voorgrond heeft gezet. Ik heb het gevoel dat het imago van handenarbeid daardoor verandert, en dat er daarom toch weer meer mensen voor ons willen werken. De jongsten komen recht van de opleiding leerbewerking, zij die wat ouder zijn kiezen er heel bewust voor om met hun handen te werken.”
Made in Belgium
Hoe zit het eigenlijk in België? Onze textielindustrie was volgens Fedustria in 2021 goed voor een omzet van 4,6 miljard euro en 18.400 werknemers. Naast mode gaat het ook over de productie van tapijten, technisch textiel en garen. Maar er is de laatste vijftig jaar ontzettend veel veranderd, ook op technologisch vlak. In 2015 produceerde men in ons land nog evenveel als in 1973, maar wel met maar 25 procent van het aantal werknemers.
Het valt niet te ontkennen dat de sector kreunt en dat het wat ateliers voor mode en accessoires betreft, niet de goede kant opgaat. Dat weet ook Rafael Adriaensens. Hij werkte voor Raf Simons en Veronique Branquinho, en was bij Ann Demeulemeester aan de slag tot het merk overgenomen werd door Claudio Antonioli en het Belgische atelier moest sluiten. Vandaag is hij studio en salesdirector bij Marina Yee. “Er spelen drie factoren bij het verdwijnen van ateliers in de modesector. De loonkost, uiteraard. Toen Claudio Antonioli in 2020 Ann Demeulemeester overnam, was hij gechoqueerd door de hoge loonkost hier. Logisch dus dat men voor het buitenland kiest. Jarenlang was vooral Portugal populair, omdat de kwaliteit er uitstekend is, maar de productie nog betaalbaar. Maar ook in die landen stijgt de loonkost de laatste jaren.”
Een tweede factor in de precaire situatie van ateliers is volgens Rafael Adriaensens overheidsbeleid. “In Italië heeft men beslist om de ambachten in de textielindustrie te beschermen, om zo het cachet van het label Made in Italy te behouden. Dat doen ze met subsidiëring en andere maatregelen, een beetje zoals het Textielplan dat ooit deed met ‘Mode, dit is Belgisch’.” De crisis van de jaren 70 had de confectie-industrie zwaar gehavend en dus kwam de Belgische overheid in 1980 met een plan. “Tot pakweg 2008 werkte dat ook, maar toen werd de druk van de loonkost te groot. We konden doodgewoon niet concurreren met Oost- en Zuid-Europa. Zou een beleidscampagne nu helpen? Dat denk ik niet. De textielindustrie zoals we die in België kenden is weg en komt niet meer terug. Merken als Vuitton kunnen wel nog ateliers openen omdat ze deel uitmaken van bedrijven als LVMH, met het kapitaal om zieltogende ateliers en fabrieken op te kopen of zelfs nieuwe te openen.”
Factor drie is volgens Adriaensens inderdaad personeel. “Stiksters vinden is moeilijk, het lijkt wel of jongeren vandaag liever aan de kassa van een supermarkt werken dan in een atelier. In landen als Bulgarije en Portugal zitten de fabrieken vaak in regio’s waar verder niet veel tewerkstelling is. Dat is in een klein land als België natuurlijk anders.”
Bandwerk
Misschien wel, maar toch niet helemaal, legt Liesbeth Van de Velde van het gelijknamige lingeriebedrijf uit. “Ons bedrijf ontstond in deze regio, net omdat hier niet veel werk was. Deze landbouwstreek stond begin 20ste eeuw al bekend voor zijn korsetterie. De boerinnen hadden allemaal naaimachines en verdienden iets bij door voor Brusselse opdrachtgevers korsetten in elkaar te zetten. Die thuisarbeid groeide uit tot ateliers en in eentje daarvan werkte mijn grootmoeder Margaretha. Mijn grootvader Achiel was ondernemer en samen openden ze in 1919 dit bedrijf.” Vandaag ken je Van de Velde van Marie Jo, Prima Donna en aanverwante lingeriemerken. “Bijna al onze kernactiviteiten zitten nog in Schellebelle en Wichelen. Prima Donna en Marie Jo worden hier ontworpen, Andres Sarda in Barcelona en in totaal werken er bij ons bijna honderd mensen: brand design managers, stylisten, stiksters, patroonmakers en technisch geschoolde materiaal- en productie-ingenieurs. Het assembleren van de lingerie gebeurt in een eigen atelier in Tunesië en we werken ook al vijfendertig jaar samen met Top Form in China.”
Hoe dat zo gegroeid is, heeft uiteraard te maken met loonkosten, geeft Van de Velde toe. “Maar het is complexer dan dat. De tweede generatie Van de Veldes richtte in 1981 Marie Jo op. De hele productie gebeurde in België met zo’n tweehonderd mensen, maar plots hadden we verschillende collecties per jaar, de vraag steeg en we konden qua productie doodgewoon niet volgen. De loonkosten waren hoog, maar het probleem was ook dat we vanaf half jaren 80 geen stiksters meer vonden. Mensen begonnen hier soms op hun veertiende of vijftiende, maar door de verlenging van de leerplicht in 1983 ging iedereen tot achttien jaar naar school. Daardoor ging men een ander soort werk doen en slonk onze instroom. Bovendien verdwenen de opleidingen snit en naad én de lessen handwerk, de confectiesector betaalt niet zo goed en echt bandwerk waarbij je de hele dag eenzelfde handeling doet werd minder aantrekkelijk.”
Stikkende oma’s
De gemiddelde leeftijd van de medewerkers in het Van de Velde-atelier is ver boven de veertig en de sector is niet meer aantrekkelijk voor jonge mensen, weet ook designer voor Prima Donna, Mai Judeh. “Stikken is iets wat oma’s deden, jonge mensen groeien niet meer op in gezinnen waar genaaid of gebreid wordt. Ik werk nauw samen met onze stiksters en hun werk vraagt vaardigheid en inzicht. Ze halen ook veel voldoening uit het van a tot z maken van iets en oplossingsgericht meedenken met het ontwerp. Omdat mode vandaag goedkoop en ‘snel’ is, zijn we vergeten hoeveel werk en aandacht het vraagt om iets te maken. Wat we hier maken is misschien niet ambachtelijk, maar het is wel een waardevol luxeproduct. Iets waar je trots op kunt zijn. Het is dus jammer en onterecht dat jobs in de textielsector zo’n slechte reputatie hebben.”
Het is vijftien jaar geleden dat er nieuwe stiksters aan de slag gingen, en die dames werkten al voor Van de Velde in Hongarije, vertelt Van de Velde. “Toen we onze productie daar hebben stopgezet, zijn ze naar België gekomen. Voor ons, ja. Wat die slechte reputatie betreft: vroeger was een job als stikster inderdaad eentonig, maar vandaag is ons atelier zoals een labo, in dienst voor het ontwerp, met polyvalente stiksters die nauw samenwerken met de designafdeling.” Ze vergelijkt lingerie met schoenen. “Alles draait om een goede pasvorm. Zoals mijn broer zei, zit het verschil tussen een beha die slecht zit en een die goed zit in de millimeters. De foutmarge is veel kleiner dan bij bovenkledij, vandaar dat we twee jaar nodig hebben om iemand in ons bedrijf op te leiden.” Het is duidelijk, lacht Van de Velde: “Nieuwe kandidaat-stiksters zouden we hier met open armen ontvangen.”
Grigor Mkrtchyan (39), artisan bij Manufero
Grigor was nog geen zestien jaar oud toen hij, gevlucht uit zijn vaderland Armenië, aanklopte bij Manufero, het familiale atelier gespecialiseerd in leer. Het bedrijf bestaat dertig jaar en maakte stukken voor onder meer Yves Saint Laurent en Kris Van Assche, creëerde zijn eigen label 29thOctober, snijdt en naait de leren kleding van Natan en is een van de laatste, zo niet het laatste atelier in zijn soort in Brussel.
De oprichter van het bedrijf, Manufer Gulcu, herkende zichzelf in de bescheiden en verlegen jongen en nam hem onder zijn vleugels. Grigor toonde zich een waardige leerling. “Het was een gelukkig toeval dat we elkaar hebben gevonden. Ik was jong, wist niet welk beroep ik wilde leren. Bij Manufer heb ik alles geleerd. Hij zei dat ik talent had, nauwgezet te werk ging en snel bijleerde. Dat kwam doordat ik een goede leermeester had. Hij legde mij elke beweging uit. Ik heb veel gekeken, want je leert ook met je ogen. Stap voor stap heb ik de stoffen leren kennen en me de manier om ze te bewerken eigen gemaakt. Het duurde twee jaar voor ik met de machine kon werken, blijkbaar is dat erg snel. Ik was gemotiveerd en kreeg de passie te pakken. Ik leer nog elke dag bij.” (AFM)
Maria Stazzone d’Alessandro (52), chef d’atelier bij Natan
“Ik studeerde boekhouding, maar dat was niets voor mij. Ik wilde met mijn handen werken, kleren maken, stoffen voelen. Intussen zit ik al meer dan dertig jaar in het vak en doe ik het nog altijd even graag. Die passie is nodig. Een couturière moet niet alleen feeling hebben voor mode, ze moet ook beschikken over heel veel geduld en aanvaarden dat je soms helemaal opnieuw moet beginnen. Het duurt weken om één stuk te maken. Iets ‘snel, snel’ doen, bestaat niet in ons vak.
Ik heb lang in Italië gewoond, waar ik voor verschillende modehuizen heb gewerkt. Daar heb ik me gespecialiseerd in de haute couture. Toen ik negen jaar geleden terugkeerde naar België, ben ik bij Natan begonnen. Eerst als assistent en sinds twee jaar als hoofd van het atelier. Mijn belangrijkste taak is het begeleiden van de klanten. Eens de nieuwe couturecollectie er is, komen zij langs in de winkel. Ik help hen om het juiste model en de stof te kiezen en neem hun maten op. Daarna geef ik de opdracht door aan het atelier.
Ik merk dat steeds meer jonge mensen zich aanbieden. Het beroep is opnieuw in de mode. In veel ateliers zit je met een generatiekloof: je hebt de vijftigplussers met veel ervaring, en de twintigers die nog begeleiding nodig hebben.”
Christine Van Gyseghem (53), naaister bij Van de Velde
“Ik was vijftien toen ik hier begon. Mijn moeder en mijn grootmoeder werkten in de snijzaal. Ik volgde de opleiding snit en naad, maar toen mijn school in Wetteren geen vijfde jaar meer startte wegens te weinig inschrijvingen, moest ik naar Aalst of Gent. Dat wou ik niet. Mijn ma zei lachend: ‘Wij hebben stiksters nodig.’ Ik deed op maandag een test en mocht de volgende week beginnen.
Mijn job is in die 38 jaar veel veranderd. Eerst deed ik niets anders dan haken en ogen bevestigen, of bretellen en jarretellen stikken. Maar ik veranderde regelmatig van afdeling en leerde alle machines kennen. Toen de stikster die de prototypes maakte ziek werd, vroegen ze mij. Het leuke is de afwisseling. Ik heb al met verschillende ontwerpers gewerkt en moet altijd andere dingen proberen, in andere kleuren en motieven. Het is een wisselwerking, want ik weet wat kan en wat niet, ook in de productie. Een collectie vraagt anderhalf jaar werk van het hele team en als ik voor de etalage van een lingeriewinkel sta, wijs ik trots aan mijn vriend aan wat er allemaal van bij ons komt.
Ik doe mijn werk nog altijd graag, al vind ik wel dat de job te weinig gewaardeerd wordt. Misschien willen jonge mensen daarom geen stikster meer worden. Voor andere jobs moeten ze minder denken en kunnen, en verdienen ze evenveel of zelfs meer.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier