Dress to express: wat kunnen we leren van de garderobe van kunstenaars?
In overall of in pyjama, in een minimalistische outfit of in een knalroze poppenjurk. Kleden kunstenaars zich met net iets meer fantasie en zorg dan de ‘gewone’ mens of trekken ze elke dag hetzelfde werkuniform aan? ‘Je komt makkelijker weg met vreemd zijn als je er normaal uitziet.’
Of je nu een perfect gecureerde kleerkast hebt, of zomaar iets uit de wasmand plukt, we zijn allemaal bezig met kleding. Maar als we modejournalist Charlie Porter mogen geloven, is wat kunstenaars dragen nét iets interessanter. “In hun handen wordt kleding een instrument voor expressie. Een canvas om ons te tonen wie ze echt zijn”, schrijft hij in zijn boek What Artists Wear. Kunstenaars hebben uiteraard oog voor schoonheid, vertelt galeriehouder Sofie Van de Velde.
‘Schoonheid is wie ze zijn en wat ze doen. Dat wil niet zeggen dat ze altijd piekfijn opgekleed rondlopen. Soms gaat het over een doordachte stijl, over een specifiek soort schoenen voor in het atelier of een speciale outfit voor een vernissage, soms wil een kunstenaar niet opvallen, soms net wel. Heel wat Belgische kunstenaars hebben iets met Belgische mode. Het verbaast dan ook niet dat je ze vaak tegenkomt op stockverkopen van designers. Maar ik zie niet vaak mensen in één ontwerper. Ze combineren eigengereid tot ze een unieke stijl vinden. Met kleding bezig zijn hoort gewoon bij de mindset. Het gaat niet over trends, maar over authenticiteit.’
Twee garderobes
De meeste kunstenaars hebben eigenlijk twee garderobes, vertelt Van de Velde. Een voor het werk, en een tweede voor buiten de studio. Want ja, schilderen, keramiek maken of beeldhouwen, een mens wordt daar vuil van. “Kleding is een vorm van gereedschap”, schrijft Porter. “Een tastbare herinnering van hun praktijk ook.” Decennialang bestond dat ‘gereedschap’ uit werkkleren zoals overalls, salopettes en matrozen-T-shirts, en soms een kamerjas en dikke truien, want studio’s durven al eens slecht verwarmd te zijn. Vandaag kiezen kunstenaars vaak voor casual, sportieve kleding. ‘Werken doe ik in een joggingbroek, een sweater en Crocs’, vertelt Charline Tyberghein. ‘Slonzig maar comfortabel. Na een tijdje wil ik “echte” kleren aan. Mijn vriend lacht altijd wanneer ik me omkleed om even naar de winkel te gaan. Met kleren vol verf buiten de studio zou ik me een aansteller vinden: kijk mij eens kunstenaar zijn. Ik voel me gewoon menselijker in niet-slonzige kleren. Soms is het wat deprimerend, die vuile kleren en dan ook nog eens mijnwerkersnagels. Dus laat ik elke maand mijn nagels doen en koop ik mooie juwelen. Die kleine dingen doen ertoe.’
Wie stalen sculpturen in elkaar last en met acetyleenbranders werkt, heeft bescherming nodig, weet beeldhouwer Bob Takes. ‘Als ik las of slijp, draag ik altijd een stofjas of een overall. Soms is het zelfs nodig om een leren schort of pak aan te trekken. Bepaalde stoffen krijg je liever niet op je kleren of schoenen. Mijn overalls vind ik in legerstocks of online. In mijn atelier draag ik altijd Prada-sneakers. Omdat ze van uitstekende kwaliteit zijn en lang meegaan, en misschien ook omdat ik een beetje op dat label kick. The Devil Wears Prada, weet je wel. En nee, ik ben dat uniform nog niet beu. Als ik me moet opkleden, bijvoorbeeld om naar de opera te gaan, kies ik voor een zwarte Levi’s 501 en een blazer.’
Charline Tyberghein, visueel kunstenaar
‘Als beginnende kunstenaar was ik me heel bewust van hoe ik werd gezien. Ik wilde zo neutraal mogelijk voor de dag komen. Want zou ik nog wel ernstig genomen worden als ik te vrouwelijk was? Het leek toch ietwat frivool, belangstelling hebben voor kleding. Nu ik de dertig voorbij ben, zie ik dat anders. Ik zit bij een galerie die door vrouwen gerund wordt, en heb mezelf toestemming gegeven om plezier te hebben met kleding. Veel dingen liggen vast en kun je niet veranderen, maar je kunt wel elke dag beslissen welke kleren je aantrekt. Kleren zijn ook een introductie, ze zeggen iets over je en zijn het eerste wat mensen zien. Als ik iemand zie met een paar Tabi’s, bijvoorbeeld, weet ik dat die persoon modegevoelig is en van mooie dingen houdt. Als ik met mijn kleren dan toch een boodschap uitzend, kan ik die maar beter zelf in handen nemen. Ik laat langzaam maar zeker de vele regels los die ik voor mezelf verzonnen had. Als ik zin heb om hoge hakken te dragen om een koffie te gaan drinken, doe ik dat. Ik geef nog altijd niet veel geld uit aan kleding, want ik ben nog zoekende. Wat als ik een duur stuk straks niet meer mooi vind, of me er niet goed meer in voel? Het is een proces.’ @charlinetyberghein
Armani onder de verf
Terwijl heel wat kunstenaars een dubbele garderobe hebben, was die lijn bij kunstenaar Jean-Michel Basquiat minder strak. Zijn flamboyante stijl combineerde strakke pakken met oversized truien en schuwde de felle kleuren niet. Basquiat vond het ook geen probleem dat zijn Comme des Garçons of Armani-pakken onder de verf kwamen te zitten. Hij hield van luxe, maar zag niets als kostbaar. De kunstenaar had een uitzonderlijk oog voor stijl, schrijft Porter. “Oversized, uit balans, chaos, maar toch onder controle. Hij kleedde zich zoals hij kunst maakte. Nieuwsgierig en met een doel. Als hij een designpak met tweedehands combineerde, verloor dat pak zijn connotatie met macht en werd het iets anders.”
“In wat kunstenaars dragen, zien we hun focus. En hun onbevreesdheid”, schrijft Porter. Neem nu David Hockney. Op school las hij ‘Delight in Disorder’ een gedicht van Robert Herrick: A sweet disorder in the dress, kindles in clothes a wantonness. Wanorde in kleding leidt tot baldadigheid, verwarring, afleiding en onstuimigheid, dicht Herrick, en hij houdt een pleidooi voor wild civility, wilde beleefdheid. Hockney nam Herricks woorden ter harte. Zijn kleding werd steeds kleurrijker. Bonte broeken, sokken, hemden en vesten geven niet alleen de boodschap dat hij zich niets aantrekt van modewetten, maar zijn voor hem ook het symbool van zijn homoseksualiteit, die toen hij een jonge man was nog verboden was in Groot-Brittannië. “Een onbeschaamd uiterlijk als teken van zijn bevrijding”, zo omschrijft Porter Hockneys stijl.
Factory-uniform
Porter deed research naar een hele rist kunstenaars, en ontdekte dat ze vaak dezelfde kleding dragen, zeker bij het werken. Filmmaker en schilder Julian Schnabel leefde fulltime in pyjama, of hij nu aan het schilderen was, op de rode loper liep of zijn vrouw in het ziekenhuis bezocht (wat al eens voor verwarring zorgde). Barbara Hepworth droeg een overall, en Andy Warhol droeg elke dag jeans. Hij combineerde zijn denim meestal met een hemd en blazer, een outfit die al snel het Factory-uniform werd. “In jeans kun je als kunstenaar een beetje verdwijnen”, stelt Porter vast. “Het is werkkledij, maar toch ook niet, en het maakte van Warhol een van de meest herkenbare mensen op de planeet.”
Herkenbaarheid is niet de reden waarom Bob Takes elke dag voor Levi’s 501 en een poloshirt kiest. ‘Een soort uniform dragen is makkelijk, je moet er niet over nadenken, maar kleedt je blindelings. Ik heb stapels polo’s, omdat ik ze met dat kraagje en die knoopjes toch iets gekleder vind. Ik vind het belangrijk dat ik er goed uitzie, en in jeans en een polo kun je ook midden op de werkdag ergens een cappuccino gaan drinken en toch goed overkomen.’
Bob Takes, beeldhouwer
‘Ik draag al 22 jaar uit principe enkel tweedehandskledij. Zo houd ik mijn geweten zuiver, en ook duurzaamheid vind ik belangrijk. Ik koop mijn dagelijkse uniform van Levi’s 501, polo’s en Prada-schoenen in tweedehandswinkels zoals Think Twice, en sinds de coronatijd zijn sites zoals Vinted een echte goudmijn. Ik ben kieskeurig. De 501 is een icoon onder de jeansbroeken en ik wil alleen 501’s met een bepaald soort wit label. Dat is een oudere generatie – alle broeken zijn in dezelfde fabriek gemaakt – die me het beste past. Wat mijn polo’s betreft kies ik graag voor goede merken zoals Yamamoto, omdat de kwaliteit dan echt goed is. Ik kies liefst modellen waar het label van de designer niet te groot op staat, want ik wil geen reclame maken voor een merk. Ook mijn overalls koop ik tweedehands. Met mijn favoriete Zweedse overalls van de Mobiele Eenheid mag je in principe niet over straat, omdat ze van de politie zijn. Ze zijn iets moeilijker te vinden, maar ze zitten goed, dus ze zijn de zoektocht waard.’ bobtakes.com
Georgia en Frida
In Living Modern, de catalogus bij een expo over haar kleding, schrijft kunstenaar Georgia O’Keeffe dat ze geen lijn trok tussen de kunst die ze maakte en haar leven. Modernisme, met de utilitaire stijl die daarbij paste, bepaalde niet alleen O’Keeffes werk, maar ook hoe ze woonde en zich kleedde. Alles was een esthetisch geheel, een soort gesamtkunstwerk. Ze naaide zelf, liet outfits op maat maken en kleedde zich volgens welomschreven regels. Strak en sober in zwarte pakken en witte hemden in de stad, jeans of een comfortabele maar stijlvolle wikkeljurk in New Mexico, waar ze werkte. Ze kocht Japanse kimono’s en in de jaren 50 de losse jurken van Marimekko. Als ze werd gefotografeerd, koos ze altijd voor dezelfde sobere stijl die haar iets van een non gaf. Kleding is een krachtige manier om ideeën over te brengen, vond ze. Ze wilde absoluut geen feministe genoemd worden, daarvoor had ze te hard gewerkt om het juk van ‘vrouwelijke schilder’ af te werpen, maar als ze als vrouw dan toch streng beoordeeld zou worden op hoe ze eruitzag, wilde ze dat beeld heel strak in de hand houden.
Ook Frida Kahlo’s garderobe kreeg een paar jaar geleden een eigen tentoonstelling. De traditionele elementen in Kahlo’s stijl zijn vandaag niet onbesproken, maar zij zag haar kleding als een feest waarmee ze haar wortels en cultuur kon uitdrukken. De brede rokken en losse tunieken camoufleerden bovendien haar gebroken lichaam. Volgens haar biografe Hayden Herrera koos Kahlo een nieuwe identiteit met haar traditioneel geïnspireerde kleding, en deed ze dat met hetzelfde vuur als een kloosterzuster die voor de kap koos. Kahlo’s en O’Keeffes kledingstijlen waren compleet tegengesteld, maar hun filosofie blijkt gelijk te lopen.
Bourgeois versus bohemien
Deze ideeën zijn niet het privilege van vrouwelijke kunstenaars. Bij twee mannen in tweed kostuums denkt elke kunstliefhebber meteen aan het kunstenaarsduo Gilbert & George. Het uniform is hun handelsmerk sinds ze in de jaren 60 als duo naar buiten kwamen. Hoe ze eruitzien is deel van hun performance, en in 1969 publiceerden ze The Laws of Sculptors, met als eerste wet: “Wees altijd mooi gekleed, goed verzorgd, vriendelijk en beleefd.” Het idee is volgens Porter dat je makkelijker wegkomt met vreemd zijn als je er normaal uitziet. Ook kunstenaars als Giacometti – nog een fan van tweed – en Yves Klein – vaak in smoking met strikje – kozen voor een stijl die als bourgeois kan omschreven worden. Een air van respectabiliteit contrasteert mooi met het cliché dat kunstenaars bohemiens zijn.
Het ultieme voorbeeld van een kunstenaar die zijn leven als een gesamtkunstwerk ziet, is de Brit Grayson Perry. Hij maakt keramiek, textielwerk, schilderijen en andere objecten die vaak over identiteit en klasse gaan, en als hij de wereld ingaat, doet hij dat vaak als zijn alter ego Claire. Perry omschrijft zichzelf als travestiet en kleedt zich graag, maar niet per se altijd, als vrouw. Perry nam in 2003 de prestigieuze Turner Prize in ontvangst in een volumineuze roze poppenjurk, vraagt de studenten van modeacademie Central Saint Martins College elk jaar als eindwerk outfits voor Claire te maken en was naar verluidt de eerste persoon om een adelijk ereteken te ontvangen in travestie. De flamboyante Claire maakt integraal deel uit van zijn werk, stelt hij.
Maar we moeten opletten met die denkwijze, vindt Porter. De tentoonstelling over Frida Kahlo’s garderobe kreeg ook heel wat kritiek, en dat begrijpt hij. “Haar kleding als een soort reliek beschouwen, beperkt Kahlo tot een reeks clichés en limiteert ons begrip van haar kunst.”
Charlotte Beaudry, schilder
‘Ik ben 24 uur op 24 aan het werk, alles is voorbereiding. Ik schilder op doek, maar ook op hemden en schoenen. Een paar van mijn Repetto-schoenen heb ik eerst omgebouwd door er voetbalstuds onder te zetten, om ze vervolgens op doek te schilderen. Het zijn eigenlijk dansschoenen, maar ze zijn comfortabel. Om de paar jaar koop ik een nieuw paar, want ik draag ze bijna altijd. Dat schilderij is niet gewoon een weerslag van mijn schoenen, het geeft aan dat mijn werk heel fysiek is, en misschien zelfs een vorm van sport. Of een soort match. Ik schilderde mijn sneakers op een immens doek waardoor ze plots heel belangrijk werden. Het waren niet langer mijn schoenen, het was mijn leven. Ik maakte vroeger niet veel vlekken, dus ik had lang niet echt een aparte werkgarderobe. Nu werk ik veel vuiler en schilder ik zelfs op de vloer. Ik moet me dus wel omkleden, want ik zou nooit buitenkomen met verfvlekken. Ik bewonder mensen die zich extravagant of opvallend kleden, maar het is niets voor mij. Het werpt een barrière op om iemand aan te spreken, vind ik. Af en toe koop ik iets wat een beetje opvalt maar dan draag ik het niet. Ik wil zowel in de studio als in het leven kleren die ik vergeet. Als ik me bewust ben van wat ik aan heb, neemt dat te veel plaats in mijn hoofd in. Ik heb geprobeerd om Nike-sneakers te dragen, maar het ging niet. Ik draag mijn kleren tot ze tot op de draad versleten zijn, dat is makkelijker dan ze te vervangen. Weet je, ik wil niet verdwijnen, maar ben liefst niet al te zichtbaar.’ charlottebeaudry.net
Wederzijdse inspiratie
Mocht je een kijkje kunnen nemen op de moodboards van designers, dan zou je vaak foto’s van artiesten zien. Kunstenaars inspireren al meer dan een eeuw designers. Bij A.F. Vandevorst keken ze graag naar het ‘uniform’ van beeldend kunstenaar Joseph Beuys (jeans, wit hemd, vissersjasje en een vilten hoed) en Burberry refereerde in de Writers and Painters-collectie uit 2014 onder andere aan Hockney. Maar omgekeerd inspireert mode en wat kleding met ons doet ook kunstenaars. Voor performancekunstenaars als Cindy Sherman is het een basismateriaal. Haar oeuvre bestaat volledig uit zelfportretten, en ze gebruikt kleding om haar personages op te bouwen. Daarbij stelt ze de vraag waarom die kledingstukken zo’n specifieke boodschap in zich dragen. Iets waar ook de volgende tentoonstelling van Charline Tyberghein bij stilstaat.
‘Ik ben bezig aan een reeks schilderijen van schoenen. Omdat die met minimale manipulatie veel kunnen zeggen over de emotionele toestand van de drager. Ik laat me graag inspireren door cartoons, en als je bij Tom en Jerry alleen de hoge hakken van een personage zag, kon je je daar perfect de hele persoon bij voorstellen.’ Omgekeerd denkt kunstenaar Charlotte Beaudry na over wat kleding met ons doet. ‘Ik schilderde een reeks jurken zonder drager in. Voor mij staan ze symbool voor de kerker die kleding kan zijn. Als kind droeg ik graag voetbalshorts, maar ik mocht er niet mee naar school, want dat was niet gepast. Ook in mijn reeks over godinnen waar Les Nasty Pêcheresses, een rollerderbyteam uit Montreuil, in figureerden, ging het over het zelf-bedacht uniform dat ze aantrokken. Kleren zijn soms een vermomming, soms een keurslijf en soms een bevrijding, en dat vind ik een boeiend idee. Het ritueel en de invloed van wat we dragen, het nut en mysterie van iets als een handtas, dat zijn dingen die ik graag onderzoek. Uiteindelijk moet elk van ons uitzoeken waar hij zich goed in voelt.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier