In de bebouwde kom wordt er een oorlog uitgevochten. Steeds vaker word ik opgeschrikt door voertuigen die bommen en granaten in het rond gooien. Ze razen voorbij in een spervuur van ontploffingen. Zelfs de kat is van haar melk, binnenskamers en honderd meter verder.
Zo stil als het was tijdens de lockdown, zo explosief is het nu geworden. Sommigen benutten de ledigheid om te sleutelen aan hun knalpot. De woede die is opgespaard, moet er met een rotherrie uit. Lawaai is als een middelvinger waarvan je niet weet naar wie je hem opsteekt. ‘De V8-motor klinkt als een grandioze symfonie’, lees ik in een reclamefolder.
Ooit was ik zelf een jongen die zich vergaapte aan alles wat snel was of het oor verdoofde. Op mijn kamer hing een poster van een knalrode racemotor waarop in gouden letters ‘Bol d’Or’ stond. Mijn ouders beloofden mij een brommer, maar paaiden mij op mijn zestiende verjaardag met een snorfiets.
Inmiddels ben ik vaak verjaard, zelfs afgelopen week nog. Online kreeg ik wensen van vierhonderd mensen. Luchthartjes werden mij toegeblazen, lama’s spuwden en dansten. Er waren zelfs virtuele fopkaarsen. Het is raar om populair te zijn en je toch de laatste mens op aarde te voelen.
Zo stil als het was tijdens de lockdown, zo explosief is het nu geworden.
De kaartjes van papier – zeven stuks – vind ik het zaligst. Op een ervan balanceert een meisje met stilettohakken op de rand van een vliegende schotel. Die zweeft zomaar in de lucht op ongeveer een meter hoogte. Het meisje is in gedachten verzonken, de zon schijnt op een koepel van plexiglas. De lucht is blauw, de grond lijkt schraal. De afzender heeft erbij geschreven: ‘Zouden vrouwen dan toch van een andere planeet komen?’
Op de achterkant van het kaartje staat: Kinga Rajzak on flying saucer. Dat is een Hongaars model, weet de vriendin die ’s avonds met roséwijn op bezoek komt. Op het etiket staat een goed geklede duivel met een drietand. Hij voetbalt met zichtbaar plezier met de wereldbol.
Ik steek tuinkaarsen aan en vertel over mijn uitstap naar de basiliek van Scherpenheuvel. De zon scheen, de Japanse kerselaars stonden in bloei. We zagen een geheimzinnige deur met een raam waarop het woord ‘SACRISTIE’ stond. Ik ging op de plek staan waar mijn vader een foto van mij maakte toen ik twee was. De vrouw die mij vergezelde, leek zich opgeruimd en blij te voelen. Het was zo’n zeldzame dag waarop alles in elkaar past.
De volgende dag regende het pijpenstelen en was de warmte in de grond weggesijpeld. Ik zeg tegen mijn vriendin: ‘Soms lijkt niets in de wereld nog tastbaar of echt te zijn.’
Mijn vriendin zegt dat ze iemand heeft ontmoet met wie het misschien wel iets kan worden. Toch vindt zij het aangewezen om niemand te vertrouwen: ‘De vraag is niet of, maar wanneer mensen elkaar pijn doen.’
Dat doet mij denken aan een zomers strand, en aan kapotte flessen die onder het zand wachten op voeten van argeloze voorbijgangers. Wij lachen en drinken niettemin, in mijn stadstuin waar schoenlappersplant en stinkende gouwe groeit. Ik zeg dat het sap daarvan kan helpen tegen wratten.
Helaas heeft geen van ons daar last van. Wel van de liefde die ’s ochtends verdwijnt op kousenvoeten.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier