Visumverdriet: de lange weg naar een verblijfsvergunning
Belg zijn, hier mogen wonen, het is voor de meeste mensen zo’n vanzelfsprekendheid dat ze er niet bij stilstaan. Esther ook niet. Tot haar vriend, de Chileense Enrique, zijn werk en daarmee zijn recht om in ons land te blijven verliest.
Mijn lief verliest door een herstructurering zijn werk aan de universiteit. Het is een totale verrassing. Hij moet die dag op het kantoor van zijn baas zijn, wat anders nooit gebeurt. Ik plaag hem wanneer hij thuiskomt. ‘En? Ben je ontslagen?’ vraag ik. ‘Ja’, antwoordt hij. Zonder zijn jas uit te doen, loopt hij naar de zolder om te roken. We kijken die avond een oude film in bed, stil en verward. We zijn maart 2019.
Hiervoor stond ik nooit stil bij verblijfsvergunningen. Enrique woont al tien jaar in België, studerend en werkend. Het woord ‘visum’ valt enkel als hij een nieuw moet afhalen. Dan staat hij om vijf uur op en sluit aan bij de rij aan het Vreemdelingenbureau, in de hoop een ticket te bemachtigen wanneer de dienst opent. Daarmee wordt hij later binnengelaten om zijn papieren aan te vragen. Soms zijn de tickets op en moet hij de volgende ochtend weer uren wachten. Ik hoor verhalen over allianties die worden gesmeed om even naar het toilet te gaan, huilende baby’s, een ambtenaar die roept: ‘ Est-ce qu’il y a des citoyens EU ici?’
Ik voel de neerbuigendheid van de advocaat, ik voel hoe die gelinkt is aan taal die al dan niet met een accent wordt gesproken.
Het is slechts één keer per jaar. Ik sta er niet bij stil. Behalve die keer op café, toen we elkaar pas kenden. ‘Als je ooit problemen krijgt, dan trouwen we gewoon’, zei ik, zonder hier ook maar enigszins over nagedacht te hebben.
‘Ik trouw niet met jou voor papieren’, was zijn antwoord.
Geen foto’s
Juni. We slagen er niet in om een afspraak te krijgen bij het Vreemdelingenbureau en gaan naar een pro Deo advocaat om onze vragen te stellen. Hij is piepjong en arrogant. De toga hangt als een tafellaken over zijn schouders. Enrique wil een visum aanvragen op basis van de jaren die hij hier gewerkt heeft. Dit wijst de advocaat van de hand. Wettelijk samenwonen en gezinshereniging, stelt hij, dat is altijd het beste. Sinds hij doorheeft dat ik Vlaamse ben, richt hij zich tot mij en veegt Enriques opzoekingswerk van tafel.
Op dit punt gebeurt er iets met me. Ik voel de neerbuigendheid van de advocaat, ik voel hoe die gelinkt is aan taal die al dan niet met een accent wordt gesproken. Ik word aan zijn kant getrokken door mijn Vlaams-zijn en voel hier schaamte om. Enrique is zes jaar ouder en ervarener, nu krijgt hij de kans niet om zijn zinnen af te maken. Dit gevoel zal zich in veel variaties herhalen. Bij deze advocaat, met zijn acne op de kin, is het de eerste keer.
We zitten bij de dienst ‘Huwelijken’ om inlichtingen te krijgen over wettelijk samenwonen. Dit is een ander gebouw dan het Vreemdelingenbureau. Hier kunnen we wel een afspraak maken. We krijgen zelfs een stoel, het ruikt naar koffie en printers. ‘Zie je wel,’ zeg ik hem, ‘dat is zoals het hoort, alles wordt nu snel geregeld.’
De politie komt langs op een zaterdagmorgen. Ik ben hier niet bijzonder zenuwachtig over en zet koffie. Maar mijn lief is nerveus. Hij is opgegroeid tijdens de militaire dictatuur en is zoals veel Chilenen wantrouwig tegenover politie. Gelukkig is het slechts een wijkagente. We gaan samen aan onze eettafel zitten. Ze vindt het vreemd dat mon copain geen Nederlands spreekt. Ik leg haar uit dat ik Romaanse gestudeerd heb en we Spaans spreken met elkaar. Bovendien is hij Nederlands aan het leren. Ze neemt nota.
‘Ik zie hier geen foto’s van jullie’, merkt ze op. Daar hebben we niet bij stilgestaan. Er hangt een doek van een naakte vrouw, een ballerina van Degas. Tussen de planten staat een wulps Afrikaans beeld, de armen zijn afgebroken omdat iemand er tijdens een feestje mee probeerde te dansen. We kijken samen naar het naakt in onze woonkamer. Er hangen inderdaad geen foto’s. Ze neemt nota.
‘ Bon,’ zucht de agente, ‘dan wil ik enkel nog jullie telefoonnummers. Meneer mag die van u geven en u die van meneer. Comment ça, jullie kennen elkaars nummer niet?’ Ik zie de triomf in haar ogen. ‘Wie leert dat nu nog uit het hoofd’, protesteer ik. ‘Ik! Ik ken het nummer van mijn echtgenoot , mademoiselle.’
Wanneer ze vertrekt, gebeurt er iets vreemds. In plaats van de deur naar de gang te openen, trekt ze die van onze slaapkamer open. Uitgebreid bekijkt ze het bed en de kleerkast en loopt weer naar buiten.
Bankovervaller
Een Tunesische vriendin die zelf visumproblemen heeft, raadt ons een advocate aan. Een echte. De wachtzaal is chic, de lambrisering en tijdschriften glimmen. We hebben onze mapjes met papieren op de knieën als timide kinderen. Deze vrouw staat aan onze kant, houd ik mezelf voor.
‘De Marollen? Jullie zouden beter ergens anders gaan wonen,’ zegt ze meteen, ‘ik raad mijn cliënten aan om in Elsene of Sint-Gillis te huren, tot hun papieren in orde zijn. Alles behalve mille Bruxelles.’ Verdrietig wandelen we naar huis. Onze verhuizing lijkt zo kort geleden en had heel wat poten in de aarde. En we houden van onze buurt.
We wachten maanden op een bericht van de gemeente. Eind oktober bel ik ten slotte zelf. We krijgen een afspraak voor Het Interview. De vrouw die ons Het Interview zal afnemen, staart naar Enrique. Ik besef voor het eerst dat hij zijn donkere ogen en zware wenkbrauwen niet mee heeft. Hoewel hij een van de zachtaardigste mannen is die ik ken, en goedlachs bovendien, ziet hij er nors uit als hij niet glimlacht. Daar heb ik nooit bij stilgestaan. Ik kijk naar de pasfoto’s naast haar toetsenbord. Hij staat erop als een bankovervaller.
‘De regels zijn eenvoudig’, legt de vrouw uit. ‘Ik interview eerst u en dat zal ik in het Nederlands doen, terwijl meneer buiten wacht. Daarna mag meneer binnenkomen en zal ik hem in het Frans interviewen – omdat meneer geen Nederlands spreekt’, merkt ze verwijtend op. ‘ Très bien‘, zegt Enrique, die alles heeft begrepen.
Ze overloopt de chronologie van onze relatie in detail. Daarna vraagt ze waarom we samen zijn. Ik kan hier geen antwoord op bedenken. Het lukt gewoon niet om onze relatie tot een zin te herleiden. ‘Hebben jullie gemeenschappelijke hobby’s?’ probeert ze te helpen. ‘We wandelen graag in de natuur,’ zeg ik, ‘we kijken graag films.’ Netjes tikt ze op haar toetsenbord.
‘Heeft meneer slechte eigenschappen? Zijn er culturele verschillen?’
Een confidentiële blik. Of we soms ruzie hebben. Waarover? Ze houdt op met tikken terwijl ik nadenk. ‘Hij snurkt’, flap ik eruit. Dat is geen leugen, hoewel we hier zelden ruzie over maken.
‘Willen jullie kinderen? Willen jullie een huis kopen? Willen jullie in België blijven?’
‘Een mens moet zijn relatie goed uitgestippeld hebben voor hij bij u terechtkomt’, merk ik op.
‘Komen uw ouders vaak op bezoek?’ ‘Niet heel vaak,’ geef ik toe, ‘maar wij gaan wel regelmatig naar hen.’ Waarom? ‘Ze houden niet zo van Brussel’, zeg ik. Dat is zeer kort door de bocht, maar deze vrouw is niet op zoek naar nuance. Ik zie een opflakkering van menselijkheid in haar ogen. ‘Dát begrijp ik’, zegt ze en stopt met tikken. ‘Als ze in Brugge wonen, kan ik heel goed begrijpen dat ze liever daar blijven.’
Voor Enriques interview begint, mag ik ondersteunende documenten tonen. Ze bekijkt onze foto’s ietwat verstrooid en vertederd. ‘Leuk appartement’, merkt ze op. We hebben ook een bankuittreksel mee. ‘Wat is dit’, vraagt ze en ze houdt het blad omhoog als een slecht rapport. ‘Zo kunt u zien dat we een gemeenschappelijke rekening hebben’, piep ik. ‘Uw bankgegevens zijn confidentieel, mevrouw, dit hoeven wij niet te weten!’ Ik prop het papier in mijn tas.
Hij krijgt dezelfde vragen, opnieuw wordt onze relatie ontrafeld. Er gaat haar een licht op. ‘U was indertijd getrouwd in Chili en bent daar ook gescheiden.’ Ze kondigt het aan als een vondst, terwijl we haar dat zelf verteld hebben. ‘Waarom bent u gescheiden van uw vrouw in Chili?’ Dit is onvoorzien, dit dateert van vijftien jaar geleden. Enrique begint over de trieste periode, maar ze legt hem letterlijk het zwijgen op. ‘ Monsieur! C’est pas un roman ici, soyez court!‘ Hij schiet in de lach, godzijdank. ‘Zoiets leg je niet in het kort uit’, glimlacht hij. Ze zucht. ‘Ik zal opschrijven: il y avait des problèmes‘, stelt ze voor.
‘Waarover maken jullie ruzie?’ Ook hij moet hierover nadenken. ‘Ik snurk’, zegt hij dan, als een confessie, en op dat moment komen de lijnen samen; we hebben haar overtuigd.
‘Gefeliciteerd’, zegt ze in het Nederlands en uitsluitend tot mij. ‘Jullie zijn wel degelijk een koppel.’ We lachen naar elkaar, ik heb dit soort opluchting niet meer gevoeld sinds mijn eindexamens. Maar! ‘Ik wil alle bewijzen dat meneer in Chili gescheiden is’, voegt ze eraan toe. ‘Originele documenten, beëdigd vertaald, gelegaliseerd. Tot zolang blijft jullie dossier hier liggen.’ Ze slaat de map dicht en kleeft er een post-it aan.
Ik word pas over twee uur op mijn werk verwacht en we gaan bij onze favoriete Indiër eten, om het te vieren. Dat was het plan deze ochtend. Maar in het restaurant beseffen we dat er weinig te vieren valt. Het wordt niet makkelijk die documenten uit Chili te krijgen zonder er zelf aanwezig te zijn. Ik kijk doodmoe naar de schalen curry tussen ons in. Ik zou dit hoofdstuk zo graag afsluiten.
Van goede wil
De advocaat: ‘Het belangrijkste is dat hij nu niet getrouwd is. Zorg dat je die papieren krijgt voor de hele procedure opnieuw wordt gestart.’
De volksopstand in Chili begint, spontaan en compleet onverwacht. We zien beelden van traangas, pantserwagens en bloed op de straatstenen. Pleintjes waar we een half jaar ervoor nog koffie dronken, liggen erbij alsof er een bom gevallen is. Het is vreselijk moeilijk om de documenten in handen te krijgen. Vanop afstand volg ik het gedoe met volmachten. Vrienden en familieleden in Santiago beloven stappen te ondernemen, maar raken niet meer binnen bij de overheidsinstanties. ‘Zeg je het hun wel,’ vraag ik, ‘weten ze hoe belangrijk deze papieren zijn?’ Maar ook ik zie dat het land in brand staat. Dagelijks passeren onrustwekkende filmpjes op Facebook.
‘Bij mille Bruxelles kijken ze toch ook naar het nieuws,’ zegt een vriend, ‘dat begrijpen die mensen toch?’ Dit is precies de verschuiving die zich in mij voltrekt. Wij gaan uit van goede wil. Onze bureaucratie mag dan log zijn, uiteindelijk word je geholpen. Als je Europeaan bent.
Zoals de tuberculosetest.
Dame aan het loket: ‘We hebben ook een tuberculosetest nodig.’
Enrique: ‘Ik heb deze test al afgelegd, ik woon hier tien jaar.’
Dame:’ Jammer, want ik heb dit formulier ten laatste volgende week nodig.’
Enrique: ‘Dat is onmogelijk in een week tijd!’
Dame: ‘Ik heb al mensen gezien die daarin geslaagd zijn.’
Een week later. Er zit iemand anders aan het loket.
Heer aan het loket: ‘Wat is dit?’
Enrique: ‘Een test waarop u kunt zien dat ik geen tuberculose heb.’
Heer: ‘Waarom? U woont hier toch al tien jaar?’
DHL brengt ons een pakket vol stempels, etiketten entape. We kunnen de koerier wel kussen. Het is vroeg, we staan in onze peignoir. We hebben een keukenmes nodig om het open te wrikken.
Januari 2020. We zitten bij de gemeente. Enrique heeft alles beëdigd laten vertalen, maar hij is er niet gerust in. Een van de documenten is slechts een kopie. Zouden ze hierover vallen? Ik probeer rust en betrouwbaarheid uit te stralen. De Franstalige vrouw bladert door de papieren en spreekt goedkeurend in zichzelf; ‘C a va… mais oui… nickel… il manque l’originel, mais pour moi ça va…‘ We kijken elkaar euforisch aan. Parfait, besluit ze. Ze neemt ons dossier en plukt de post-it ervan. ‘Hmm,’ zegt ze, ‘mijn collega schrijft hier iets… Bon. Blijkbaar mag ik in dit geval enkel originelen aanvaarden.’ We staren vol ellende voor ons uit. ‘ Pas de panique, ik bespreek het hier deze middag en ik bel u terug.’
Ik besef voor het eerst dat Enrique zijn donkere ogen en zware wenkbrauwen niet mee heeft. Hoewel hij een van de zachtaardigste mannen is die ik ken, ziet hij er nors uit als hij niet glimlacht.
Ze belt niet terug. Ik probeer de dag erna vruchteloos iemand aan de lijn te krijgen. Pas op maandag krijg ik haar te pakken. Ze zegt dat ze verschrikkelijk désolée is, ze heeft een originele stempel nodig. Ik leg haar uit dat Enrique hier drie maanden over heeft gedaan. Ze herhaalt dat ze heel désolée is. ‘In jullie geval trouw je beter in Chili’, voegt ze eraan toe. Pardon? ‘Hier trouwen zal niet lukken, maar als jullie dat in Chili doen, kan de Belgische staat het huwelijk niet ontkennen. Dan kunnen jullie zonder problemen gezinshereniging aanvragen.’ ‘Wij voldoen aan alle voorwaarden om wettelijk samen te wonen,’ zeg ik, ‘we wonen verdomd al twee jaar samen, wij zijn een koppel.’ ‘Jaja, maar trouwen gaat sneller’, zegt ze.
Deugende mensen
Rutger Bregman publiceert zijn boek De meeste mensen deugen. In de boekhandel waar ik werk, word ik constant met deze vrolijke titel geconfronteerd. Enrique doet opnieuw verwoede pogingen met volmachten. Nu heeft hij contact met een oude vriendin in Santiago die advocate is.
Ik ontwikkel een slaapprobleem. Sommige nachten interview ik mezelf. Waar wil je over vijf jaar staan? Overweeg je in een ander land te gaan wonen als dit niet lukt? Zijn er culturele verschillen? Andere nachten leg ik mijn leven uit aan een onbestaande toehoorder. Lange, gedragen monologen, tot ik de eerste treinen het Zuidstation hoor binnenrijden.
En dan is het er plots, het ontbrekende document. Het ligt op de eettafel wanneer ik van mijn werk kom. We zitten een week later voor de vrouw die Het Interview heeft afgenomen. De vrouw van de vervloekte post-it. Ze bestudeert het papier, de stempels. ‘Proficiat’, zegt ze zonder glimlach. ‘Jullie zijn nu wettelijk samenwonend.’
De volgende ochtend, terwijl ik naar de boekhandel stap, bel ik naar het Vreemdelingenbureau. Ik ben combattief, ik heb het gevoel dat de zaken bewegen en ik wil dat ze dat blijven doen. ‘Mijn partner is Chileen,’ zeg ik, ‘hij verblijft reeds in België en we willen een aanvraag tot gezinsvereniging indienen.’ ‘Ah,’ zegt de stem, ‘mag ik even jullie nationale nummers? Waarom zou u dat doen? Meneer heeft een studentenvisum.’ ‘Dat weet ik, maar zoals u kunt zien, verloopt dat visum binnenkort.’ ‘Dus u wilt meneer van statuut laten veranderen? Ça coûtera très cher vous savez.‘ ‘Hoeveel dan?’ vraag ik verbaasd. ‘Tweehonderd euro.’ ‘Oké, geeft u ons een afspraak.’ ‘ Donc vous êtes sûr?‘
Hebben we het hier over een geslachtsverandering of zo?
Advocaat: ‘Niet in discussie treden met ambtenaren. Zeg dat je mijn aanbevelingen opvolgt en niet discussiëren.’
Twee dagen voor onze afspraak wordt die geannuleerd. We bellen voor een nieuwe afspraak. Die gaat door. Opgelucht geven we onze documenten af aan het loket. De ambtenaar kopieert ze, bedenkt zich en komt ons vertellen dat we het toch digitaal moeten regelen. Thuis nemen we scans en zenden alles door per mail. We krijgen een afspraak. Onze papieren worden opnieuw gekopieerd. ‘Zes maanden’, zegt de beambte, nadat we bewijzen dat het geld gestort is. ‘Als jullie niets horen vóór midden oktober, dan is de aanvraag goedgekeurd.’ We wandelen naar huis, er zitten enkel een paar clochards aan de Beurs, hun neuzen boven de mondkapjes uitstekend. Brussel is in lockdown. De lente begint.
Wachten op ‘geen nieuws’
Er daalt een zachte kalmte neer. Het stelt me gerust dat we moeten wachten op ‘geen nieuws’. Telkens als er ons gezegd werd te wachten op een telefoon, een brief of een mail, kregen we niets. Het lijkt een vooruitgang. We maken lange wandelingen, sprekend over werk en schrijven, waar we graag zouden wonen wanneer dit voorbij is. Voorzichtig, alsof te wilde plannen ongeluk brengen. Ik omcirkel oktober in mijn agenda. Het lijkt of er dan een onvermoede ruimte vrijkomt.
Anderhalve maand later zit ik in de tuin van mijn Tunesische vriendin. Ze is de eerste met wie ik afspreek en ik ben de eerste die in haar huis wordt toegelaten. Ik loop door de keuken zonder iets aan te raken, ik heb mijn eigen glas en fles wijn mee. We zitten te roken aan een belachelijk klein tafeltje in de overwoekerde tuin, de poten half weggezakt. Ik heb hier zo naar uitgekeken, maar we zijn onwennig. Achter de tuinmuur ligt de parking van het Sint-Pietersziekenhuis. We horen bijna onafgebroken gierende banden, loeiende sirenes. ‘Ik ben blij dat een Belg eens beseft hoe vernederend dit is’, geeft ze toe.
Het nieuws, waar we stellig niet op wachten, blijft uit. De laatste horde is onverwacht. We slagen er niet in om een afspraak te krijgen midden oktober. Dat betekent dat Enrique illegaal wordt. Hij heeft nu eenmaal een afspraak nodig om de nieuwe vergunning aan te vragen. We leggen druk op de gemeente. Covid, beweren zij, bijna iedereen werkt thuis. Ze kunnen ons pas ontvangen in november. Deze periode illegaliteit doet alle rechten teniet die Enrique in België heeft opgebouwd. Ik leg dit uit aan de telefoon. ‘Dat weet ik óók,’ antwoordt de beambte, ‘maar ik kan er niets aan doen.’
Ik laat een bericht achter op de voicemail van de advocate. Ze antwoordt me met lange, pessimistische zinnen:
De gemeente 1000 Brussel is bij de ergste gemeentes met maanden achterstand in meerdere dossiers en zonder u ongerust te willen maken hij zal zijn toelating niet ontvangen in november want ze moeten nog verslag uitbrengen bij het Vreemdelingenbureau en het neemt momenteel maanden in beslag om iets te verkrijgen van het Vreemdelingenbureau dat sowieso in normale omstandigheden al maanden achterstaat met de behandeling van aanvragen van verblijfsvergunningen
Ik lees deze mail in de boekhandel. De stress, die zes maanden in een doos heeft gezeten, wordt weer losgelaten. Maar het heeft voordelen om met bril en mondmasker te werken. Ik loop af en toe naar de keuken om mijn neus en ogen te drogen. Daarna bedek ik mijn gezicht weer. Enrique gaat langs bij een ander advocatenbureau. Ze stellen hem gerust. Er is sinds kort een wet die niet-Belgen beschermt in gevallen van overmacht.
Alles voelt zo arbitrair dat ik een beetje bijgelovig word. Een vriendin die me vroeger mild ergerde met haar astrologie, vraag ik nu om mijn horoscoop te tekenen. Groeipijnen, schrijft ze in een lange analyse. De spanningen die je voelt, zijn barensweeën. Ik print alles af en leg het op de stapel papieren die we meesleuren naar onze afspraken. Ik droom dat de Belgische staat ons appartement komt leeghalen. ‘Jullie papieren zijn niet in orde’, legt een agent beleefd uit. Telkens als ik aan iets kostbaars denk, besef ik dat ze het mee hebben. De kist waarin ik mijn schrijfsels bewaar: verdwenen. Het schilderij van mijn vader: verdwenen. Mijn woede is grenzeloos, maar vindt geen grond om op te groeien.
‘Gefeliciteerd,’ zegt ze in het Nederlands en uitsluitend tot mij, ‘jullie zijn wel degelijk een koppel.’ We lachen naar elkaar, ik heb dit soort opluchting niet meer gevoeld sinds mijn eindexamens.
Twee weken later. Het anders overvolle Vreemdelingenbureau is leeg. Aan de andere kant van de loketten, die afgeschermd worden door een muur, horen we gebabbel en gelach. Er zijn zelfs kinderstemmen, misschien komt dat door de herfstvakantie. Het is een vreemd contrast. Ik ben bang. Ik denk aan Rutger Bregman. Ons nummer verschijnt en een dame trekt het rolluik van haar loket naar boven. Er ligt een mandarijntje naast haar toetsenbord. Ze neemt de pasfoto’s in ontvangst, het geld. Terwijl ze gegevens invoert op haar computer, kletst ze met iemand die we niet kunnen zien. Ik denk tot het einde dat er iets zal mislopen, maar dat doet het niet. Ze schuift Enrique een document toe dat hij kan gebruiken in afwachting van de fysieke kaart.
We voelen ons warempel mensen wanneer we naar buiten lopen, burgers. In de lift duw ik mijn neus met kapje in zijn nek, ik prop mijn hand bij de zijne in zijn jaszak. We wandelen in het midden van de Anspachlaan richting Zuid, naar huis, als cowboys zo lijkt het. We zijn november 2020, Biden is de Amerikaanse verkiezingen aan het winnen, de besmettingscijfers stabiliseren en de lucht is koud en helder.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier