Nathalie Cardon
‘Annie M.G. Schmidt verbranden? Ik moet er niet aan denken’
Nathalie Cardon vindt niks te banaal voor een goed verhaal
Het heeft iets fouts, maar de laatste tijd verdiep ik mij graag in rellen en discussies die niks met corona te maken hebben. Even stilstaan, met een kop thee, bij dingen waar mensen zich Ć³Ć³k nog druk om kunnen maken. Neem nu Jip en Janneke. Die moeten weg. Althans, volgens de Nederlandse PvdA-politica Julie d’Hondt horen ze niet thuis in de moderne bibliotheek, wegens ‘stereotype-bevestigend wat betreft de rol van man en vrouw’. Ze oogstte hoon, Twitterhaat en anonieme dreigtelefoons, vermoedelijk niet van vijfjarigen.
Annie M.G. Schmidt verbranden? Ik moet er niet aan denken.
Voor veel Belgen zijn Jip en Janneke misschien niet meer dan ornamentele figuren op brooddozen van de Hema, in Nederland situeren ze zich qua belang ergens tussen pindakaas en je eigen grootmoeder. Ik kan het weten, want ik groeide er op als Hollands kindje tussen de andere Hollandse kindjes – tot mijn ouders het ontwrichtende nieuws brachten dat ik eigenlijk een Belg ben. Jip en Janneke waren mijn vrienden, mijn helden, mijn alles. De boekjes over hun fratsen waren mijn dagelijkse shot literatuur en levensinspiratie. Dat, en de kinderbijbel vol aquareltekeningen, die me een paar jaar later zou prikkelen door de bevelen van koning David: ‘Kom eens naast mij op de bank zitten, Batseba.’
We spreken over eind jaren zeventig, begin jaren tachtig. De ouders van Jip en Janneke kwamen me vertrouwd voor. De vader van Jip ging naar kantoor, de moeder van Janneke was boos als er een theepot kapot viel. De taakverdeling was duidelijk. En besmettelijk: Jip zag zichzelf al als schoolmeester, notaris of piloot, Janneke was zijn leerling, passagier of echtgenote, en viel bij het Doornroosje spelen in slaap op de stofzuiger. Kunnen we dit kinderen vandaag nog serveren, honderden vertelseltjes lang? Ik ken het antwoord, maar krijg het niet over mijn lippen. Want het was zo prachtig allemaal. Zo groots in het kleine. Jip die een kraal in zijn neus stak en ‘m er niet meer uit kreeg. Een oom met een baard die voor enige onwennigheid zorgde. En het mooiste verhaalbegin ooit, dat mijn zus en ik nog altijd vanbuiten kennen: Jip moet naar de kapper. Maar hij wil niet. Hij gaat in de tuin zitten. En hij schopt tegen een steen. Als dat de menselijke existentie niet samenvat, weet ik het ook niet.
Ik groeide op als een Hollands kindje, tot mijn ouders het ontwrichtende nieuws brachten dat ik eigenlijk een Belg ben
Jip en Janneke lopen rond in een zwart-witte wereld, er hangt stof in hun piekhaar, maar ze zijn niet bepaald Mein Kampf. Annie M.G. Schmidt verbranden? Ik moet er niet aan denken. Misschien is het een oplossing de boekjes voortaan van een sticker te voorzien: vanaf achttien jaar. Tegen die tijd zijn de fundamenten van je wereldbeeld gevormd, en eigenlijk vallen de verhalen perfect te lezen als parabels over het volwassen leven: die kraal in Jips neus, dat gaat toch gewoon over een mislukt seksexperiment? De oom met een baard kan een tante in transitie zijn. En ‘Jip moet naar de kapper’ valt dezer dagen te vertalen naar: Jip moet in zijn kot blijven. Maar hij wil niet. Hij post een complottheorie op Facebook.
De Hollandse kinderbijbel zou ik laten zoals ie was. Of toch zeker het Nieuwe Testament. Ik herinner me een bladzijde waarop Jezus tussen twee vrouwen staat af te wassen, een keukenschort met roze bloemetjes om de heupen. Zijn tijd ver vooruit.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier