Afscheid van het ouderlijk huis: een voorpublicatie uit Dick Wittenbergs boek
Dick Wittenberg schreef een boek over een proces waar amper over wordt gepraat: het leegmaken van je ouderlijk huis na de dood van je laatste ouder. Het kostte de journalist vijf jaar om een familie te vinden waar hij dit intieme proces mocht volgen. Een voorpublicatie.
Wat laat een laatste ouder achter aan huisraad, keukengerei, kleding, boeken en paperassen? Wat is er tijdens een leven vergaard en bewaard? Wat zeggen die spullen over de persoon die er niet meer is? Wat vertellen ze over de samenleving en de tijd waarin deze vrouw heeft geleefd? Wat betekenen die spullen voor de nabestaanden? En waar komen ze uiteindelijk terecht?
Ooit verliest ieder mens zijn laatste ouder. Alleen wie zelf voortijdig overlijdt, ontkomt aan die wetmatigheid. Het is een lot dat zich niks aantrekt van de plaats op aarde waar iemand wordt geboren. Niet van zijn geslacht of seksuele geaardheid, niet van zijn afkomst of huidskleur. Voor de dood is iedereen gelijk.
De dood van een laatste ouder is een van de kantelmomenten in een mensenleven. Zoals voor het eerst op eigen benen staan, samenwonen, een kind krijgen, met pensioen gaan, grootouder worden. Ze luiden een nieuwe levensfase in. Elk van deze gebeurtenissen dwingt je jezelf opnieuw uit te vinden en een andere gedaante aan te nemen. Alsof je keer op keer verpopt.
Afscheid nemen van een laatste ouder gebeurt doorgaans in twee etappes. Duizelingwekkend, niet te bevatten, is het tempo waarin nabestaanden zich van het stoffelijk overschot moeten ontdoen. Tussen het overlijden en de begrafenis of crematie mogen volgens de Wet op de lijkbezorging niet meer dan zes werkdagen verstrijken. In die bewogen, uitermate hectische periode doen nabestaanden meestal alles wat in hun vermogen ligt om de overledene een waardig, passend afscheid te bezorgen.
Voor het rouwen komt vaak pas ruimte in de tweede fase, als de nalatenschap wordt afgewikkeld. Dat afwikkelen vergt maanden, soms jaren. Het is een bewerkelijke, moeizame klus.
Als het overlijden van een laatste ouder zo’n aardverschuivende gebeurtenis is, als het afwikkelen van een nalatenschap zo’n bewerkelijk en bewogen proces is, als het bovendien een universele ervaring is waaraan niemand ontkomt, waarom hoor en lees ik er dan zo zelden over? Waarom zijn er geen bibliotheken over volgeschreven? Is dit het laatste onderwerp dat niet tot in detail op sociale media wordt gedeeld?
Twee dagen na de kennismaking met Toon, de oudste zoon, stap ik het huis binnen van zijn moeder Jo van Overdijk-van de Ven. Ik hang mijn jas in de hal aan haar kapstok. Ik kijk in de ovale spiegel die boven een trapnaaimachine hangt. Op het houten blad van de naaimachine staat een schilderijtje van viooltjes, gesigneerd door ‘Jo v.d. Ven’, naast een bus haarlak en een grote zwarte kam. Haar haarlak. Haar kam. Achter me de trap naar boven en de traplift die vergeefs op haar wacht.
Aarzelend loop ik de woonkamer in en ik ga gedachteloos zitten in een grote leren leunstoel midden in een overvolle ruimte waar ik meteen niet weet waar ik kijken moet. “Dat is de stoel van moeder”, zegt Antoinette, de oudste dochter. Ik spring op. Dit was moeders cognackleurige relaxfauteuil. Draaibaar, met een ronde metalen schaalvoet. “Ga maar lekker zitten”, maant Antoinette. “Ze is er toch niet meer.”
We zitten in de tussenwoning aan De Korenaar in Oirschot, waar haar moeder de laatste tweeëndertig jaar gewoond heeft. Jo van Overdijk grijnst me toe vanaf de tafel, waar in een zilverkleurige lijst de foto staat die ik ken van de rouwkaart en de bidprent.
Antoinette heeft een deel van de tafel ingericht als gedenkplaats. Ze wijst ernaar. Aan weerszijden van de foto staan vaasjes met bloemen. Tegen een van die vaasjes rust een ansichtkaart van een tropisch vakantieoord die moeder bij leven niet meer bereikte. Voor de foto staat een glazen pot met krammetjes die moeder overhield van een operatie aan een vernauwde beenslagader. Ze had het plan die nog ooit in een schilderij te verwerken, vertelt Antoinette, maar dat stelde ze eindeloos uit. Zolang dat schilderij niet afkwam, kon zij niet sterven. Moeder was daar heilig van overtuigd.
De gedenktafel maakt dat Antoinette zich niet moederziel alleen voelt als ze in dit lege huis komt. “Hoi moeder”, roept ze al in de deurpost. Ze wacht nog elke keer op haar stem.
Hoe vaak is ze hier sinds moeders overlijden al geweest, vraag ik aan Antoinette. Het liefst zou ik er van meet af aan bij zijn geweest.
Twee dagen na de begrafenis was ik hier voor het eerst, vertelt Antoinette. Die keer zat ze hier alleen maar. De dag daarna kwam de gemeente het bed ophalen dat moeder had mogen gebruiken in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning. De keer erop draaide ze een wasje en gaf ze de planten water. Pas een week later begon ze met het inventariseren van moeders bezittingen. Schoorvoetend. In een huis vol spullen. Dat doet ze nu bijna iedere dag. Steeds een uur of drie.
Zonder duidelijke aanleiding brengen de zussen moeders liefdesleven ter sprake. Een familiegeheim kun je het niet noemen. Alle kinderen weten ervan. Min of meer. De zoons hoeven de bijzonderheden niet te kennen. Zoons zijn in het algemeen, vermoed ik, niet zo in de amourettes van hun moeder geïnteresseerd.
Antoinette wijst me op de sporen. Het wemelt ervan. Loop naar moeders slaapkamer. Ga zitten op de plek waar zij gewoonlijk lag. Kijk recht vooruit naar de muur waar het zwart-witportret van vader hangt. Schuin daaronder staat een melkwit beeldje van Bartje, het boegbeeld van Drenthe. Naast drie foto’s van steeds dezelfde man. Een keer op een grasmaaier gezeten. Een keer met een sigaar in zijn linkerhand. Een keer staande in een tuin.
Op 16 februari 1998 noteert moeder in haar agenda: ’10 jaar geleden P. ontmoet’. En op 7 april 1998: ‘Afscheid Piet jammer’. Waarschijnlijk hebben ze elkaar daarna nooit meer gezien.
Ze bleven wel bellen. Piet bleef bellen. Moeder kon hem niet bellen, want zijn vrouw mocht nog altijd niets weten. Hij belde als zijn vrouw op dinsdag naar de markt ging. Hij belde als zijn vrouw onder de douche stond. Als hij het water niet meer hoorde stromen, verbrak hij direct de verbinding.
En moeder deed al even geheimzinnig. Soms zat ze aan de telefoon als een van de kinderen binnenkwam. Dan riep ze in de hoorn: “Ik krijg visite”, en legde meteen neer. “We dachten er allemaal het onze van”, zegt Antoinette. Onderling spraken we er nooit over. “We hadden er geen problemen mee.”
Een enkele keer stuurde Pietje aan moeder een brief. Twee enveloppen vond Antoinette. Van een laat ze de inhoud zien: drie foto’s van Piets huis. Achter op een van de foto’s schreef hij: ‘Hallo schat, hier een paar foto’s van mijn tuin. Heb je weer iets om naar te kijken en kun je weer lekker wegdromen. Geniet er maar van en denk aan mij. Dikke kus.’
Een van de foto’s heeft moeder nageschilderd, Antoinette haalt het landschapstafereel erbij. De eerste keer dat ik in moeders huis kwam, stond dit schilderijtje op de trapnaaimachine in de hal. Het huis van Pietje en zijn vrouw, onmiskenbaar. Antoinette levert aanvullend bewijs met behulp van Google Earth. Op haar laptop verschijnt een Drentse woning. Ze houdt het schilderijtje ernaast.
Ik probeer het me voor te stellen. Hoe moeder Jo van Overdijk in haar eentje elke ochtend opnieuw de dag begon. Beneden in de woonkamer, zittend in haar leunstoel, terwijl haar ogen langzaam langs de muren en meubels streelden. Dag sepiakleurige portretten van vader en moeder. Dag snuisterijen, schelpen en steentjes die de kinderen altijd voor haar meebrachten van vakanties.
Vanuit het wandmeubel lachten ze haar toe. Dag eetkamerameublement dat al meer dan een halve eeuw haar leven deelde, gemaakt door haar vader en broers. Zoals in dat gedicht van Paul van Ostaijen: ‘Marc groet ’s morgens de dingen’. Waar ze haar ogen ook liet rusten, haar huisraad voelde vertrouwd.
Moeder Jo van Overdijk was mede wat ze bezat aan spullen. Haar spullen weerspiegelen haar bestaan.
Zeven kinderen komen bij elkaar in het huis van moeder, waarschijnlijk voor de laatste keer. Dit is de dag waar Antoinette al die tijd naartoe heeft gewerkt. Ze noemt het O-Day, Van Overdijk-dag. Vandaag verdelen ze de spullen die moeder achterlaat.
Nu kan de tombola dan eindelijk beginnen. De verdeling van moeders spullen. Wie wil wat? Op de lijst van Antoinette staan 1487 vermeldingen. Maar ze begint met nummer 0000, het eikenhouten wandmeubel dat aanvankelijk ontbrak op de lijst omdat het zo immens was dat ze het over het hoofd zag. Niemand toont interesse. Dan zijn de cd’s aan de beurt.
In dit gezelschap is Antoinette duidelijk degene die zich het best heeft voorbereid. Zij is ook de enige die alle spullen door haar handen liet gaan. Ze stuurde me eerder haar verlanglijst voor deze verdeeldag. Ik weet dus dat ze zelf 185 nummers van de inventarislijst heeft aangevinkt.
Sommige spullen wil ze heel graag krijgen. Dat zijn er 75. Zoals de secretaire en de sjoelbak. Die sjoelbak is een heet hangijzer, heeft Antoinette me verteld. Antoinette had namelijk ooit zelf een sjoelbak, maar die schonk haar man Frits zonder te overleggen zomaar aan een bevriend stel. Gelukkig bezat moeder een sjoelbak die nooit werd gebruikt. Of zij die mocht hebben, vroeg ze aan moeder. “Geen denken aan”, had moeder gezegd. “Frits geeft die toch weer weg.” Dit is de kans voor Antoinette om die sjoelbak alsnog in haar bezit te krijgen.
Als er maar geen andere gegadigden voor de secretaire en de sjoelbak zijn, hoopt Antoinette. Dan draait het uit op dobbelen. Dan vist ze naar eigen zeggen “honderd procent zeker” achter het net.
Naast de spullen die ze ‘heel graag’ wil krijgen, zijn er spullen die ze ‘een beetje graag’ wil. En er is een categorie spullen die ze ‘wel wil als ze anders weggaan’. Zoals ‘6 metalen prikkertjes met een plastic handvatje’, een ‘vlamverdeler’ en ‘Fa deodorantspray’.
En dan zijn er nog spullen waar haar dochter Geertje en haar zoon Jeroen belangstelling voor hebben: 129 in totaal.
Voor driekwart van moeders boeken heeft geen van de kinderen interesse. Die mogen naar de kringloop. Daar komt het meeste meubilair ook terecht. Zelfs de eethoek met uitschuiftafel en vier stoelen met biezen zitting, nog gemaakt door moeders vader en een paar van haar broers, wil niemand hebben. Hetzelfde geldt voor de bank en moeders relaxfauteuil. Antoinette krijgt de secretaire. Zonder slag of stoot.
Het huis van Jo van Overdijk-van de Ven staat sinds vrijdag bij de makelaar te koop. Nog geen negen maanden nadat ze haar laatste adem uitblies. In het weekend is het op woningsite Funda al 863 keer bekeken. Straks woont er iemand anders en komen haar kinderen, klein- en achterkleinkinderen daar nooit weer.
De makelaar omschrijft het pand als ‘ideale eengezinswoning’. ‘Op loopafstand van de dorpskern.’ ‘Met diverse winkels, gezellige restaurants en terrasjes.’ ‘Uitvalswegen zijn eenvoudig te bereiken.’
Een voor een klik ik op de vijfentwintig foto’s waarmee de makelaar haar huis aanprijst. Een stoet van smetteloze, lege kamers trekt aan mij voorbij. Ik zoek naar sporen van de vrouw die hier toch tweeëndertig jaar gewoond heeft. Ik zie de schaduw die het zware wandmeubel achterliet op de woonkamermuur. De afdruk in het laminaat van het bed dat in de logeerkamer stond. De waslijnen op zolder waaraan ooit haar ondergoed hing. Is dat alles wat rest?
Wat doen we met de spullen? Een portret van Nederland in één nalatenschap,Dick Wittenberg, uitgeverij De Correspondent, 22,50 euro, verschijnt op 2 november.
Alle foto’s komen uit het huis van Jo van Overdijk-van de Ven.
‘Soms had ik plaats-vervangende buikpijn’
Dick Wittenberg (1953) was 30 jaar reporter voor NRC Handelsblad en schrijft sinds 2013 voor De Correspondent. Wat doen we met de spullen? is zijn vierde non-fictieboek.
Vanwaar je fascinatie voor dit onderwerp?
“Dat heeft met mijn eigen ervaring te maken. Mijn moeder overleed in 1991. Zij was 70, ik 37, maar ik herinner me weinig van die tijd. Ik weet dat er niet veel mensen op de begrafenis waren, maar dat komt ook omdat ik mijn vrienden geen rouwkaart had gestuurd. Later kwam ik in mijn huis spullen van moeder tegen, maar ik weet niet meer hoe ik die met mijn broers verdeeld heb. Ik beleefde toen een van de meest hectische periodes uit mijn leven. Ik ging door een scheiding en werkte als een bezetene. Maar haar dood en de nasleep ervan waren zo overweldigend dat die periode uit mijn geheugen lijkt gewist. Later werd ik er nieuwsgierig naar. Als vrienden hun laatste ouder verloren, vroeg ik hoe het liep met de afwikkeling van de nalatenschap. Ik raakte daarmee duidelijk een gevoelige snaar, want ik stuitte steeds op een muur van zwijgen en irritatie. Dat maakte me zo nieuwsgierig dat ik er een journalistiek werk van wilde maken.”
Hoe heb je een gezin gevonden waarbij je dit proces mocht volgen?
“Ik vroeg vijf uitvaartbegeleiders of zij me in contact konden brengen met de nabestaanden van een laatste ouder. Vervolgens heb ik vijf jaar gewacht voor een familie bereid was mij toe te laten in hun leven en rouwproces. Dat werd het gezin van de Brabantse Jo van Overdijk – van de Ven. Als achttienjarige had ze ongeveer driehonderd spullen, toen ze overleed liet ze haar zeven kinderen meer dan tienduizend spullen na.”
Wat heeft je het meest geraakt bij het maken van dit boek?
“Op zich is dit het verhaal van een doodgewoon gezin dat voor het eerst in lange tijd weer samenkomt en door moeders spullen te verdelen onder meer ontdekt dat ze een minnaar had, maar soms ook hartstikke eenzaam was. Maar wat mij het meest raakte, was hoeveel spullen van die moeder uiteindelijk naar de kringloopwinkel gingen. Ik had soms plaatsvervangende buikpijn bij het idee dat hier een museum werd gesloopt. Wat me opviel is dat sommige kinderen die periode gebruikten om moeder beter te leren kennen, terwijl andere geen tijd namen om te rouwen. Ik heb daar geen oordeel over. Ik heb zelf de kans gemist om in die periode van mijn leven van alles te leren. Misschien dat ik daarom bij sommige spullen dacht: gooi dit niet overhaast weg, bewaar het nog even om als gezin herinneringen op te halen.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier