Hoe ontwerper Arno Declercq de wereld verovert: ‘Ik ben niet bang om fouten te maken’
Hij is pas dertig, voltooide zijn opleiding niet en maakte zijn eerste objecten in een tuinschuur. Toch is Arno Declercq ondertussen een ronkende naam in de wereld van het collectible design en kind aan huis bij Fendi. Een kennismaking in zijn nieuwe showroom in Antwerpen.
Een zee van ruimte en licht, links en rechts fauteuils, tafels en kasten met sf-allures, en een gigantische sculptuur van verticale balken die op een meteoriet lijkt: als je binnenstapt in de showroom van Arno Declercq (30), is het alsof je een andere wereld betreedt.
Zijn meubelen en interieurobjecten – veelal in irokohout uit Benin, maar ook Amerikaanse notelaar en Franse eik – verraden een maker met een waaier aan passies. Vormelijk is er de invloed van tribale kunst en andere ontdekkingen in West-Afrika, net als die van de imposante volumes en afgemeten geometrie van bunkers en brutalistische architectuur. Maar de ontwerper en maker uit het Leuvense Linden is ook een ambachtsman, die zijn ontwerpen in massief hardhout zwart brandt en inoliet zoals in de Japanse shou sugi ban-traditie en ze vervolgens opborstelt om hun textuur en reliëf te accentueren.
Zijn herkenbare stijl leverde Declercq vrijwel meteen een internationaal klantenbestand op. Zijn unieke stukken en limited editions zijn inmiddels te vinden in meer dan veertig galeries en winkels, prijken op de grootste designbeurzen en worden ingezet door interieurbureaus over de hele wereld. Daarnaast maakt hij meubelen en objecten op maat voor particulieren, luxemerken en restaurants, zoals Marcelo Ballardins Oak in Gent en Stable in Edegem.
‘Het uitgangspunt is altijd dat ik maak wat ik zelf mooi vind’, vertelt hij me in de hoek met een zelfontworpen sofa en Zoumey-salontafel. ‘Ik krijg vaak felle reacties op mijn werk – mensen houden ervan of haten het – maar dat is oké. Het grote publiek najagen, op de grootste gemene deler mikken: dat verzwakt de uitstraling en identiteit van een ontwerp alleen maar.’
Weet je waar je oog voor esthetiek en design vandaan komt?
‘Dat is mee aangewakkerd door mijn ouders. Zij brachten me al vroeg in contact met creativiteit. Mijn vader had aan de Modeacademie in Antwerpen gestudeerd en werkte als ontwerper bij Dirk Bikkembergs, tot hij samen met mijn moeder een textieldrukkerij begon in Leuven. In 2010 namen ze een modezaak over in de Mechelsestraat, waardoor ik meeging als ze collecties gingen inkopen in Parijs en Milaan. Zo leerde ik avant-gardeontwerpers als Ann Demeulemeester, Rick Owens en Martin Margiela kennen. Dat vond ik heel boeiend, want de mode is een sector waarin permanente vernieuwing centraal staat en de identiteit van de ontwerper of het modehuis de doorslag geeft. Vandaag kleed ik voor klanten soms een volledig interieur aan met mijn ontwerpen – dat staat niet zo ver af van een modeontwerper die een look creëert. Maar ik had wel altijd mijn eigen interesses. Ik keek in de showrooms van modelabels vaak meer naar de aankleding van de ruimte dan naar de kleding.’
Soms ontwerp ik dingen waarvan ik me afvraag hoe ik ze ooit ga realiseren.
Arno Declercq
Toch stopte je al na een jaar met de opleiding interieurvormgeving aan Sint-Lucas.
‘Ik was toen heel leergierig, maar bleef op mijn honger zitten. Ik ontdekte bijvoorbeeld graag de nieuwste ontwikkelingen en materialen op de Biënnale Interieur in Kortrijk. Maar als ik daar dan iets mee deed in mijn opdrachten, waren mijn docenten totaal niet mee. Bovendien was ik in hun ogen redelijk eigenzinnig. Zo’n opleiding zou je moeten stimuleren om een eigen visie te ontwikkelen, maar in de praktijk moest ik vooral de regels volgen. Gelukkig kon ik die zomer meteen aan de slag in het team dat de houtsculpturen van Arne Quinze bouwde, en achteraf gaf een architect me de kans om mee interieurs in het Leuvense te verbouwen. Daar leerde ik naar mijn gevoel meer van dan op de schoolbanken.’
Als jonge twintiger runde je ook een tijdje een galerie voor etnografische kunst en design.
‘Mijn vader heeft altijd tribale kunst uit West-Afrika verzameld. Die passie gaf hij aan mij door. Hij nam me als tiener mee naar kunsthandelaars in Brussel en Parijs, en uiteindelijk naar West-Afrikaanse landen als Benin, Togo en Burkina Faso, waar we via gidsen bij de plaatselijke bevolking sliepen. Zo raakte ik zelf geïnteresseerd in het kopen en verkopen van die objecten, en uiteindelijk in het openen van een plek met alles wat ik zelf mooi vond. Alleen was Leuven niet de makkelijkste plek daarvoor: na een jaar moest ik de zaak sluiten. Een harde les, maar ook een opluchting, want in plaats van te genieten van mijn werk, streste ik enkel om de rekeningen te betalen. Dan vind ik dat je eerlijk moet zijn tegenover jezelf, en de moed moet hebben om te erkennen dat iets niet werkt.’
Lees ook: Wie was de Belgische Charlotte Perriand? 7 vergeten straffe vrouwelijke designers uit eigen land
Een jaar later, in 2017, bracht je je eerste objecten op de markt. Wat was er in de tussentijd gebeurd?
‘De prikkel om zelf te ontwerpen, was er al langer. Als ik op school een interieur moest uitwerken, plukte ik geen keuken of tafel van het internet, maar probeerde ik die zelf te tekenen. Ook in de galerie bedacht ik zelf de sokkels en rekken. Mijn belangrijkste drijfveer was echter dat ik ten tijde van mijn zaak nooit de juiste meubelen en interieurdecoratie vond om te combineren met de etnografische objecten die ik verkocht. Zo ontstond het idee om daar zelf werk van te maken. Ik kocht met mijn laatste centen een tweedehandse draaibank en een kettingzaag en kon via een vriend van mijn vader terecht in een tuinschuur bij Heverlee. Daar heb ik dan mijn eerste schalen en kandelaars in hout gemaakt.’
Je had nooit een opleiding houtbewerking gevolgd, laat staan dat je meubelen had gemaakt. Waar begin je dan?
‘In eerste instantie waren mijn mogelijkheden beperkt: ik maakte wat ik met mijn eenvoudige machines kon realiseren. Maar ik had de jaren daarvoor wel de nodige handigheid ontwikkeld en oplossingsgericht leren denken. Bovendien bekeek ik op YouTube tutorials rond houtbewerking en lassen en vroeg ik andere makers al eens om raad via Instagram. Uiteraard liep ik in het begin vaak vast en mislukte er veel, temeer omdat iroko kan barsten, krimpen of krom trekken bij het verzagen. Dat nam ik erbij: ik ben niet bang om te experimenteren, fouten te maken en opnieuw te beginnen. Ook vandaag ontwerp ik soms dingen waarvan ik me afvraag hoe ik ze ooit ga realiseren, maar dan begin ik er gewoon aan en zie ik wel waar het schoentje wringt. Zo helde mijn eerste meubel in staal, de nieuwe Igbo-kast, aanvankelijk naar voren omdat de deuren te zwaar waren. Op zo’n moment roep ik het hele atelier bij elkaar. (lacht) Maar dan heb ik wel weer iets bijgeleerd en zoek ik een oplossing.’
Hier was de sluiting van mijn galerie haast een schande, in Amerika waarderen ze dat iemand valt en weer opstaat.
Arno Declercq
Je debuutcollectie lag binnen de zes maanden bij gerespecteerde dealers in collectible design zoals Studio Twenty Seven in New York en de internationaal vertakte Galerie Philia. Hoe flikte je dat vanuit een tuinschuur?
‘Mijn ouders hebben mij een ondernemersmentaliteit meegegeven: ik vind dat je in jezelf moet geloven en zelf een weg moet zoeken voor wat je doet. Bij Belgische interieurwinkels kreeg ik de deur in het gezicht, maar ik kon mijn werk ook verspreiden via de sociale media. Daar reageerde ik al eens op posts van architecten in de Verenigde Staten, waarna zij mijn foto’s liketen en ik werd opgepikt door het algoritme. Ik had ook het geluk dat collectible design dat jaar doorbrak en dat Garde in Los Angeles – mijn eerste klant – al een maand na de lancering een bestelling plaatste. Terwijl ik een paar honderd volgers had, hadden zij er tienduizenden.’
Naamsbekendheid was geen vereiste voor hen?
‘Mijn ervaring met Belgische winkels is dat ze niet graag risico’s nemen en een afwachtende houding aannemen. Amerikanen hebben een totaal andere mentaliteit: zij volgen meer hun buikgevoel, ook als je je nog niet bewezen hebt. Bovendien had Belgische creativiteit dankzij mensen als Axel Vervoordt en Vincent Van Duysen een uitstekende reputatie in de States. Daarnaast houden Amerikanen van ondernemers die zichzelf heruitvinden. Hier was de sluiting van mijn galerie haast een schande, daar waarderen ze dat iemand valt en weer opstaat.’
Lees ook: Topontwerper Antonio Citterio: ‘Je kennis doorgeven is een daad van menselijkheid’
Intussen werk je ook voor luxemerken als Fendi, waarvoor je het winkelmeubilair verzorgt. Kun je je makkelijk vinden in hun wereld?
‘Op zich werk ik voor zulke klanten niet anders dan wanneer ik een meubel of object op maat van een particulier maak: de basis is altijd mijn eigen stijl en collectie. Maar luxemerken benaderen je ook omdat ze je werk kennen en net die signatuur verlangen. Er is een zeker respect, wat het pingpongen vergemakkelijkt. Fendi was een uitdaging omdat het als merk diametraal tegenover mijn stijl staat, maar ik wist ook dat die opdracht een deur kon openen naar andere merken. Zo kon ik nadien ook werken voor Hennessy, dat eveneens tot de LVMH-groep behoort. Zij gebruiken eiken vaten die net als mijn houtontwerpen gebrand zijn, inhoudelijk klopte die samenwerking dus als een bus.’
Sinds kort duiken in je collecties en maatwerk ook kleine en grote sculpturen op. Is dat de volgende stap in je carrière?
‘Totale vrijheid bestaat niet. Een sculptuur zoals die in het Mix-hotel in Brussel heeft ook een functie: ze is ontworpen voor een bepaalde plaats en moet daarbij passen. Verder zijn er technische beperkingen. Grote, massieve onderdelen in hout of staal moeten door hun gewicht bijvoorbeeld veel steviger aan elkaar bevestigd worden. Maar ik ben wel vrijer bij het maken van sculpturen dan bij meubelen, want een stoel moet ook ergonomisch en comfortabel zijn, en niemand wil een schuin tafelblad. Bij een sculptuur doe ik gewoon wat het beste aanvoelt: zowel bij het ontwerpen als het assembleren kan ik elk moment nog van idee veranderen en de basisvorm, de verhoudingen of de positie van een element aanpassen. Bij de sculptuur voor Mix heb ik ze pas bij de installatie honderdtachtig graden omgekeerd, en hier in de showroom staat een zware sculptuur die zich bij het lossen van de kettingen vanzelf anders positioneerde dan in mijn 3D-tekeningen. Door de kostprijs van de materialen en de werkuren is fulltime kunstenaar zijn nu geen optie voor mij, maar die ultieme vrijheid van de vorm spreekt me meer en meer aan.’
Je staat zelf mee in voor de productie in je atelier in Brussel. Zou het niet eenvoudiger zijn om die uit te besteden?
‘Ik krijg zelden te zien waar mijn stukken belanden, want het merendeel van de productie gaat naar galeries en winkels in het buitenland. Als ik de productie aan anderen overlaat, run ik dus een transactiebedrijf: ik zou enkel bestellingen ontvangen, ze doorsturen naar een schrijnwerker en wachten op de betaling. Voor mij zit de voldoening en mijn trots juist in het feit dat ik met mijn eigen handen iets kan realiseren. Al klopt het wel dat er soms weinig marge is om nieuwe creaties te bedenken. Daar moet ik bewust tijd voor maken door op vakantie te gaan of weg te glippen zoals tijdens de Thema-beurs vorige maand in Parijs, toen ik in het Musée du quai Branly etnische kunst ging bekijken. Het fijne is dat creativiteit op elk moment kan opborrelen. Ik moet er alleen ruimte voor hebben in mijn hoofd.’
Soloshow tot 30 november, Hertsdeinstraat 26, 2018 Antwerpen. arnodeclercq.com
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier