Design van de nazi’s: ‘Prachtig, maar er staat wel een hakenkruis op’
Met Design van het Derde Rijk opent deze week een controversiële expo in het Design Museum Den Bosch. Kun je fascistische vormgeving en nazi-architectuur wel isoleren uit hun historische context? Wat moeten we met dat erfgoed? En mag je het goed vinden? “Je wordt geen nazi als je naar de expo komt.”
Swastika’s, naziuniformen, fascistische propaganda-affiches: de expo Design van het Derde Rijk doet al voor de opening (8 september) veel stof opwaaien. Dat had Timo de Rijk, directeur van het relatief bescheiden Design Museum Den Bosch, ook wel verwacht. ‘Wat mij fascineert, is dat nazidesign onontgonnen gebied is. Rond fascistische architectuur is best wat onderzoek gedaan, maar niet over productdesign. Het lijkt of we die geschiedenis zijn kwijtgespeeld. De grafiek, de typografie, de affichekunst en de producten van toen zitten verstopt in hoekjes en gaatjes van archieven en musea.’ De Rijk zocht niet alleen in Duitse openbare collecties, maar ook bij private verzamelaars, al werden die eerst gescreend of ze geen neonazi’s waren vooraleer sprake was van bruiklenen. ‘Nazistische memorabilia worden gretig verzameld. En SS-stuff is ook best duur, er zijn zelfs vervalsingen op de markt. Die verzamelaars zijn ook niet per se slechte types, ze zoeken naar wat zeldzaam is. Zie het zo: als je tanden van roofdieren verzamelt, dan wil je er uiteindelijk ook een van een tijger of een haai.’
Voor hij directeur werd van het Design Museum Den Bosch, was Timo de Rijk docent designgeschiedenis aan de Technische Universiteit Delft. Daar viel het hem ook al op dat de jaren dertig en veertig doodgezwegen werden, zowel in designboeken als in boeken over architectuur. ‘Men springt van het Bauhaus naar het modernisme van de jaren vijftig’, zegt hij. ‘De nazi’s maakten het Bauhaus monddood in 1932, toen Mies Van der Rohe als laatste directeur in een ultieme reddingspoging de school naar Berlijn verhuisde. Het centrale idee van de nazi’s was zuiverheid. Raszuiverheid in de eerste plaats, maar ook esthetische zuiverheid. Ze wilden het mensenras uitzuiveren, maar ook design, architectuur én de natuur. Toen Hitler Polen, Oekraïne en de Baltische Staten onder de voet liep, begon hij meteen hun steden te ‘verduitsen’. Maar hij wilde ook de landschappen ‘authentiek’ maken door ‘Arische’ inheemse soorten te planten. Net zoals er goede en ‘ontaarde’ kunst was, bestonden er volgens de nazi’s goede en slechte bomen. Zelfs in de landschappen van nu schuilt nog een vorm van racisme.’
Corporate identity
Met zijn expo in Den Bosch doet Timo de Rijk pionierswerk: het is het eerste museum ter wereld dat nazidesign zo uitgebreid durft te exposeren. Niet als eerbetoon aan een van de meest verwoestende totalitaire regimes uit de geschiedenis, maar als onderzoek naar hoe design deel uitmaakte van de propagandamachine onder Hitler. ‘Moedig en griezelig om zoiets te onderzoeken’, vindt Bart Suys van de Koninklijke Musea Kunst & Geschiedenis in Brussel.
De Rijk: ‘We spreken over de logo’s van Apple en Nike, maar je kunt toch de swastika niet uit de handboeken over historisch design schrappen? Het regime en de mensen aan de macht deugden misschien niet, maar dat was toch een sterk ontwerp? Daar kun je toch niet naast kijken? Ik begrijp wel waarom zo’n symbool doodgezwegen wordt, maar het strookt niet met het belang. De nazivormgeving was best invloedrijk, ook na de oorlog. Ik ben er haast zeker van dat sommige Amerikaanse multinationals goed naar de corporate identity van de nazi’s hebben gekeken. Bekende rockartiesten ook, als je ziet hoe ze een massa kunnen mennen. In een legendarisch interview noemden Mick Jagger en David Bowie Adolf Hitler trouwens al lachend ‘de eerste rockster.’ En al waren de films van Leni Riefenstahl pure nazipropaganda, esthetisch waren ze revolutionair. De filmwereld ontkent dat ook niet. In Amerika waren haar films officieel verboden, maar binnenskamers werden ze in Hollywood wel aan regisseurs getoond als voorbeeld.’ En als we merken hoe natuursteen, arcades, colonnades en monumentale verhoudingen de jongste jaren een comeback maken in de (interieur)architectuur, dan doet dat toch sterk terugdenken aan de neoklassieke vormentaal van Albert Speer, Paul Ludwig Troost en hun Italiaanse fascistische collega’s.
De namen van de grafisch ontwerpers, designers of illustratoren die Timo de Rijk op de expo toont, ronken niet zo hard als die van Leni Riefenstahl of Albert Speer. Dat beseft hij ook. ‘Maar iemand als Ludwig Hohlbein had als illustrator in de States al een carrière in de internationale reclamewereld toen hij naar zijn geboorteland terugkeerde om voor Hitler te werken. Hij tekende Coca-Cola-achtige affiches, maar dan voor het naziregime. Die posters zijn gewoon prachtig, maar er staat wel ergens een hakenkruis op.’ De vraag is: kun je dat soort werk esthetisch loskoppelen van het regime? Kun je dat nog objectief beoordelen op kwaliteit? ‘Dat is bijna onmogelijk,’ zegt De Rijk, ‘design blijft iets toegepasts: het behoort toe aan de samenleving. Maar ben je een slecht mens als je sommige nazidesignobjecten echt mooi vindt? Dat ook weer niet. Ben je een slecht mens als je ooit in opdracht van het naziregime werkte? Alles hangt af van hoe fanatiek je was. Het nazisme was een allesomvattend systeem waar je moeilijk onderuit kon als kunstenaar of designer. Sommigen probeerden hun leven te redden door eraan mee te werken. Josef Thorak was bijvoorbeeld een van de favoriete beeldhouwers van Hitler. Hij scheidde van zijn Joodse vrouw toen het nazisme oprukte. Hij werkte mee op het hoogste niveau, maar in het geheim bleef hij zijn vrouw onderhouden. Na de oorlog werden ze weer een koppel. Ook architecten als Egon Eiermann, Le Corbusier, Walter Gropius en Mies Van der Rohe kwamen in contact met fascistische opdrachtgevers. Maar hun werk behoort wel tot de canon.’
Te gevoelig
Ethisch valt het naziregime niet goed te praten, maar kun je hun (toegepaste) kunst esthetisch goedpraten? En vooral: is een museum daar de juiste plek voor? ‘De centrale vraag van de tentoonstelling is: wat was de rol van vormgeving in de verspreiding van de nazi-ideologie? Zowel magazines, affiches, reclame, folders, sport, entertainment, toerisme als architectuur en landschapsarchitectuur: alles stond in het teken van de ideologie. De propaganda maakte de terreur zelfs aantrekkelijk. Maar je wordt heus geen nazi als je naar onze expo komt.’
Toch geeft De Rijk toe dat deze tentoonstelling in Duitsland onmogelijk was geweest. ‘Daar ligt die geschiedenis nog te gevoelig. Dat heb ik gemerkt toen we in Duitse institutionele collecties doken op zoek naar relevant materiaal: alle musea wilden meewerken, maar geen enkele wilde als ‘partner’ van de expo genoemd worden.’
Het is nochtans niet de eerste expo over die troebele periode: Het Deutsches Historisches Museum onderzocht in 2010 op Hitler & Die Deutschen al hoe de Führer aan de macht kon komen en wat de gevolgen van zijn regime waren. De Rijk verwacht dat ook in andere musea het taboe stilaan doorbroken kan worden. In boekvorm is dat al gebeurd. Met Colin Philpotts Hitlers ruïnes: de gebouwen die de nazi’s nalieten en Ewoud Kiefts Hetverboden boek: Mein Kampf en de aantrekkingskracht van het nazisme verschenen de voorbije jaren bijzondere boeken die de impact en voedingsbodem van het regime met de nodige afstand analyseren. Ook over de beeldtaal van andere totalitaire regimes verschijnen de jongste tijd veel boeken, bijvoorbeeld over Chinese propagandaposters of over Noord-Korea. ‘Net omdat we het nazisme associëren met het ultieme kwaad, kunnen we lacherig doen over die kleine dikke dictator in Noord-Korea. De band met het kwaad is daar wat minder expliciet’, denkt De Rijk.
Herbestemming
Omgaan met relicten uit de fascistische periode is dagelijkse kost in Duitsland, waar het erfgoed nog heel tastbaar is. Na de oorlog is weliswaar veel van die architectuur vernietigd door de geallieerden, maar de overgebleven gebouwen krijgen mondjesmaat een herbestemming. Een mooi voorbeeld is Tempelhof, de luchthaven die de nazi’s onder leiding van Albert Speer in de jaren dertig wilden verbouwen tot het grootste bouwwerk ter wereld. Het moest voor Hitler ook dé toegangspoort worden naar de hoofdstad van zijn Derde Rijk. Het gigantische complex is sinds 2010 een publiek recreatiepark van 380 hectare, al wordt het ook gebruikt als racecircuit, expo- of concertlocatie. In 2015 werd zelfs een deel van de hangars gebruikt als vluchtelingenkamp.
Toen David Chipperfield deze zomer zijn James Simon Galerie opleverde, was er ook commotie. Zijn nieuwe Acropolis voor het Berlijnse museumeiland zou – volgens sommige critici – met zijn strakke colonnade te veel de totalitaire architectuur van het Derde Rijk oproepen. ‘Een gebouw kan niet goed of slecht zijn’, vindt kunstverzamelaar en softwareontwikkelaar Markus Hannebauer. In april 2019 opende hij zijn privémuseum rond videokunst in een voormalig nazibastion van de Luftwaffe in de Berlijnse buurt Dahlem. Op nog geen twee kilometer daarvan opende in de zomer van 2015 Kunsthaus Dahlem, een exporuimte voor naoorlogse Duitse kunst, in een wel heel beladen plek: het voormalige staatsatelier van Arno Breker, samen met Josef Thorak de belangrijkste beeldhouwer van het Derde Rijk. Breker maakte veel monumentale sculpturen voor belangrijke nazigebouwen in Berlijn en in Neurenberg. In 1941 schopte hij het zelfs tot vicepresident van de ‘Reichskammer der bildende Künste’, een culturele instelling die onder meer bepaalde welke kunst ‘ontaard’ was. ‘Na zijn fascistische periode bleef hij veel opdrachten krijgen uit politieke hoek’, zegt De Rijk. ‘Het is niet dat zijn naam schoongewassen is. En ik zie musea ook nog niet bewust zijn werk aankopen. Maar ik verwacht wel dat de tijd stilaan rijp is om eens een grote overzichtstentoonstelling rond hem te bouwen.’
Goede smaak
Ook in Italië is fascistisch erfgoed nog alomtegenwoordig. Na de oorlog is er zelfs veel minder van afgebroken dan in Duitsland. Dat de heroïsche architectuur van de Romeinse EUR-wijk, in opdracht van dictator Benito Mussolini opgetrokken voor de Wereldtentoonstelling van 1942, meer en meer toeristen lokt, is niet toevallig. Dat komt onder meer door het Colosseo Quadrato, de bijnaam van het Palazzo della Civiltà Italiana: het minimalistische gebouw uit 1938-’43, dat sinds 2015 het hoofdkwartier van luxemodehuis Fendi is. Meer nog dan in Duitsland zette Mussolini in op een fascisme met een duidelijke architecturale smoel: een mix van strenge rationalistische en neoklassieke elementen. Die stijl vind je nog altijd terug in publieke en private gebouwen, die weinig van hun impact zijn verloren.
Een van de meest gerespecteerde architecten uit die tijd was Piero Portaluppi, die in Milaan mee het hoofdkwartier van de Italiaanse fascisten ontwierp. Na zijn dood belandde hij wat in de vergeethoek, mede door zijn regimegezinde houding. Maar recent wordt zijn werk herontdekt door architectuurliefhebbers én -toeristen. De meesten gaan naar Villa Necchi Campiglio (1935), de Milanese woning waar regisseur Luca Guadagnino Io sono l’amore draaide. Maar sinds dit voorjaar kun je ook binnenkijken in Casa Corbellini-Wassermann (1936): een bijzonder rijkelijke privéwoning die Portaluppi ontwierp voor een Duits-Italiaans koppel. Galeriehouder Massimo De Carlo kocht het pand uit de fascistische periode en restaureerde het tot ongeziene kunstruimte vol spectaculaire details in natuursteen. Is het een sign of the times dat zo’n beladen ‘foute’ villa nu een tempel van goede smaak wordt?
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier