Kelly Poukens (30) is een bekroond sopraan en een van de vier Belgen die uitverkoren zijn voor de Koningin Elisabethwedstrijd, die op 21 mei start. Tegelijk speelt ze muziektheater met Jan Decleir, schreef ze een comedysolo en repeteert ze voor een dansvoorstelling voor kinderen.
“Ik ben gewend aan boegeroep, want mijn eerste publiek bestond uit de tweehonderd melkkoeien op ons familiebedrijf in Maaseik. Als kind zong ik al voor hen, en voor mijn mama. Ik maakte van alles wat ik deed liedjes voor haar. Daar ligt voor mij de kiem van zingen als pure vorm van communicatie, denk ik. Iemand zei me ooit dat ik meer mezelf lijk wanneer ik zing dan wanneer ik spreek, en dat klopt. Net omdat ik met zo veel mogelijk mensen wil delen wat ik liefheb, beperkte ik me nooit tot één genre. Mijn corebusiness is opera, maar ik zou doodongelukkig zijn als ik alleen dat zou doen en zo andere mooie projecten zou moeten missen.
Dat breed kijken zit diep in mij, dus het was pijnlijk toen docenten aan het conservatorium me berispten: ‘Als je alles doet, doe je niets tot in de kern goed.’ Waarschijnlijk dachten ze bang: waar gaat het met dat kind naartoe? Maar als de rest van de klas Mozart zong, koos de rebel in mij voor Kurt Weill. Het jammere is dat ik op den duur onzeker werd door me alsmaar te moeten verdedigen.
Ik trek het me niet langer aan als ik meezing in een VTM-programma en merk dat sommige operacollega’s daarop neerkijken. Zo’n houding maakt de klassieke muziek toch alleen maar elitairder?
Jarenlang was het een last op mijn schouders, tot ik in 2017 een prestigieuze, veertiendaagse masterclass in Manchester volgde. Daar zei de beroemde dirigent Benjamin Zander: ‘Iedereen zegt altijd dat je out of the box moet denken. Maar wat als er helemaal geen ‘box’ is?’Dat raakte me zo! Voor het eerst in mijn leven zei iemand hardop dat ik mijn grenzeloze zelf mocht, ja, zelfs moest zijn. Het zorgde ervoor dat ik zelfverzekerder werd. Waardoor ik het me nu niet langer aantrek als ik meezing in het VTM-programma I Can See Your Voice en merk dat sommige operacollega’s daarop neerkijken. Zo’n houding maakt de klassieke muziek toch alleen maar elitairder?
Ik vind het erg dat onze maatschappij vaak niet gelooft dat je meerdere talenten kunt hebben. Cross-overs versterken je. De operawereld zou het divagehalte wat kunnen temperen via contact met de danswereld, waar iedereen op elkaar moet rekenen en altijd checkt of de ander oké is. Omgekeerd kunnen dansers van zangers leren dat een goede mimiek helpt om expressiever te bewegen.
En pas op, ik neem nooit een opdracht aan waarvoor ik niet ben opgeleid – ik heb een master in klassieke zang, muziektheater en kamermuziek – en ik studeer me kapot. Elke dag zing ik vier, vijf uur en in de aanloop naar de Koningin Elisabethwedstrijd laat ik nu alle koffie en chocolade.
Toen bleek dat ik voor dat mythische concours geselecteerd was, moest mijn mama huilen. Ikzelf ook, want het brengt weer extra rust en bevestiging: het is niet omdat mijn werk alle kanten uitgaat, dat ik het niet goed doe. Een Franse collega-zanger sms’te me dat mijn selectie als ‘atypisch’ profiel hem deed dromen en een ex-docente zei me hoe geweldig ze het vindt dat ik doe wat zij nooit gedurfd heeft. Prachtig, toch?
Zanders raad stimuleerde me ook in de keuze van mijn wedstrijdrepertoire: geen typische stukken met bravouregehalte, maar diep-persoonlijke muziek, zoals een aria waarnaar ik vaak luisterde na de dood van mijn lieve opa. Ik ga die weer oefenen bij de koeien, want dat brengt me terug tot de essentie: het gaat niet om de Scala van Milaan halen, maar om mezelf zijn, en zo aan publiek en collega’s mijn grenzeloosheid doorgeven.”