‘Ik ben gewoon zo’: hoe je wel kan veranderen (en zo je relatie kan redden)
De Amerikaanse relatietherapeut Terrence Real vindt dat we veel te veel met onszelf bezig zijn, waardoor we het gemeenschappelijke vaak uit het oog verliezen, ook in relaties. In zijn nieuwe boek, ‘Wij’, geeft hij tegengas.
Je hebt waarschijnlijk ooit wel al eens een variatie gehoord op het idee dat je, voordat je van iemand anders kunt houden, eerst van jezelf moet leren houden. Gezins- en relatietherapeut Terrence Real is het daar niet mee eens. De manier om je relatie te redden is niet door aan jezelf te werken, maar door samen te werken. Door op jezelf te blijven focussen, wordt het probleem alleen maar groter. Met behulp van psychologie, geschiedenis en de verhalen van koppels die Real in zijn praktijk geholpen heeft, helpt hij lezers in zijn nieuwe boek om voorbij hun trauma’s en stressoren te gaan en om te schakelen van denken in termen van mij en jou, naar je bewust te worden van ‘ons’.
Onderstaande tekst komt uit het hoofdstuk ‘De mythe van het individu’ uit ‘Wij’.
Al eeuwenlang wordt de westerse cultuur gedomineerd door het idee van het individu. Ik besta. Ik, Terry, deze individuele persoon die over zijn laptop gebogen zit, verschil van anderen. Ik ben een entiteit, begrensd door de omtrek van mijn lichaam. Het woord ‘individu’ komt in feite van het woord ‘indivisible’ (ondeelbaar). En bij mijn huid houd ik op. Of toch niet? Binnen de grenzen van mijn lichaam vind je mijn brein. Is dat waar mijn geest ook woont? Heeft mijn geest een vorm, en eindigt ze bij mijn lichaam? De grote antropoloog Gregory Bateson gaf ons het voorbeeld van een blinde man die een stok gebruikte om in de straten de weg te vinden. De stok en de informatie die hij daardoor ontving, moesten volgens Bateson wel een deel van zijn geest zijn. De bekende filosoof en cognitief wetenschapper Thomas Metzinger begon zijn onderzoek van de aard van het bewustzijn met een uitvoerige beschrijving van het bekende ‘rubber hand’-experiment, dat hij opnieuw uitprobeerde met zichzelf als proefpersoon. Hij beschreef het als volgt:
De proefpersonen zagen een rubber hand die op de tafel voor hen lag, en hun eigen hand (dezelfde als de rubber hand, dus linker- of rechterhand) lag achter een scherm. De zichtbare rubber hand en de hand die de proefpersoon niet kon zien, werden tegelijkertijd met een sensor gestreeld… Na een bepaalde tijd (zestig tot negentig seconden in mijn geval) doet de beroemde rubber hand-illusie zich voor. Opeens heb je het gevoel dat de rubber hand je eigen hand is, en je voelt de herhaalde strelingen in die rubber hand. Ook voel je een volledige ‘virtuele arm’ – dat wil zeggen een verbinding van je schouder met de nephand voor je.
Misschien eindigde het Thomas-zijn wel bij zijn vingertoppen – maar bij welke vingertoppen, de echte of die van rubber? Uit de cognitieve wetenschap weten we dat hetgeen we over onszelf denken niet uit rechtstreekse ervaring voortkomt, maar uit een collage van gevoelens en beelden – beelden die we van onszelf hebben. Ook ervaren we de wereld niet rechtstreeks, maar gefilterd door onze verzamelde kennis. We herkennen een stoel om zijn stoel-zijn. Hij past in een categorie die we al kennen. Zonder die culturele kennis zouden we de wereld zien zoals een pasgeborene die ziet, als licht, schaduw, vormen en geuren die zonder, of maar met weinig, definitie tot ons komen. In dit opzicht zijn we allemaal een soort narcist. Niemand ziet zichzelf rechtstreeks – onze zelfbeleving wordt gefilterd door vergaarde kennis. De meeste mensen zien zichzelf als hun lichaam, hun fysieke zelf. Maar dat beeld zelf is door onze geest in elkaar gezet.
Je karakter is veranderlijk
In de cognitieve wetenschap wordt onthuld dat datgene dat wij als onszelf zien, in werkelijkheid een veranderend weefwerk van zelfrepresentatie, van beelden is. En het goede nieuws is dat de manier waarop we onszelf en de wereld zien, heel snel drastisch – en met de nodige steun zelfs permanent – kan veranderen. Vroeger dachten psychologen dat het karakter heel moeilijk te veranderen was wanneer het eenmaal gevormd was. Ze namen aan dat zenuwbanen die eenmaal in de hersenen waren aangelegd, vaststonden. Dat veranderde allemaal door de ontdekking van de neuroplasticiteit. We zijn gaan beseffen dat gangbare neurale netwerken zich kunnen openen en een nieuwe vorm kunnen aannemen – dat wil zeggen dat ze nieuwe informatie kunnen opnemen en zich kunnen herstructureren.
Een vaak geciteerde uitdrukking is: ‘Neuronen die samen worden afgevuurd, verbinden zich.’ De neurowetenschap zegt dan: ‘Een stadium wordt een eigenschap.’ In de psychotherapie is neuroplasticiteit tegenwoordig het belangrijkst. Ik heb in mijn praktijk gezien dat het openen van zenuwbanen tot diepgaande verandering, splinternieuwe eigenschappen en nieuw gedrag kan leiden, en dat soms zelfs binnen een paar minuten.
‘Dan zou ik meteen stoppen.’
Ernesto, latino en zesenvijftig jaar oud, was een beest. Niet fysiek, gelukkig, maar hij was een schreeuwer, iemand die een houding aannam en die je in je gezicht nare dingen toebeet. Iemand die verbaal geweld pleegde. ‘Het overkomt me gewoonweg te snel,’ zegt hij als we zo’n driekwart van een negentig minuten durend consult met zijn vrouw Maddy – ook latina en een paar jaar jonger dan hij – achter de rug hebben. Ernesto klinkt net als een groot deel van de cliënten die verbaal geweld plegen naar wie ik in de loop der jaren heb geluisterd.
Het gesprek heeft bijna een uur maar wat aangekabbeld, en ik stel hem uiteindelijk een vraag die doel treft: ‘Wie heeft je geleerd zo hatelijk en gemeen te doen?’
‘Bedoel je familie of zo?’ stottert hij. ‘Nou, mijn moeder overleed toen ik acht was, en mijn vader is hertrouwd. Ja, ik geloof dat het mijn stiefmoeder was.’
‘Hoe was ze?’
Ernesto glimlacht en schudt zijn hoofd. ‘O, ze was de gemeenste, ergste, verschrikkelijkste –’
‘Zij was het dus,’ onderbreek ik hem.
‘Ja.’
‘Zij heeft je geleerd je zo akelig te gedragen?’
‘Ja, ik denk het wel.’
‘En hoe is het om dat aan te zien?’ Ik probeer in zijn ogen te kijken, maar hij kijkt naar de vloer. Ik zit tegenover hem, en kan zijn schaamte voelen. Hij bloost. ‘Ernesto?’ vraag ik rustig. Hij zegt niets.
‘Waar ben je nu?’ vraag ik hem even later. ‘Wat gebeurt er?’
‘O,’ zegt hij, en hij glimlacht niet meer. ‘Ik schaam me. Ik schaam me dat iemand me zou zien zoals ik haar zie.’ Hij schudt zijn hoofd en kijkt aan me voorbij. Ik vraag me af wat hij ziet, wat hij zich herinnert.
‘Ik schaam me dood,’ zegt hij.
‘Die schaamte noemen we een gezond schuldgevoel, of berouw. Als je dat van tevoren had gevoeld, had dat je wel tegengehouden. Klinkt dat zinnig?’
Hij knikt, nog steeds naar de vloer kijkend.
‘Heb je een foto van je stiefmoeder?’
‘Bij me? Nee.’
‘Kun je er een te pakken krijgen?’
‘Ja, dat lukt wel,’ zegt hij.
‘Goed, ik wil graag dat je het volgende doet: je kunt tegen je vrouw blijven uitvaren, dat kan ik niet tegenhouden. Maar de volgende keer dat je een uitbarsting voelt aankomen, wil ik graag dat je de foto van je stiefmoeder pakt, haar in de ogen kijkt en zegt: “Ik weet dat ik op het punt sta mijn vrouw pijn te doen. Maar op het ogenblik is net als jou te zijn belangrijker dan mijn vrouw voor mij is.” Zeg dat, en dan kun je gaan schelden als je dat zo nodig moet.’
Ernesto’s hoofd schiet omhoog, en hij kijkt me aan. ‘Dat is niet waar. Dan zou ik meteen stoppen. Zij is niet belangrijker dan mijn vrouw.’ Hij valt stil, strekt zijn hand uit en legt hem met de palm omhoog op Maddy’s schoot. Ze pakt zijn hand en ze kijken elkaar even aan.
Dat was bijna veertien jaar geleden. Ernesto heeft sindsdien nooit meer gescholden.
Van Aangepast Kind naar Wijze Volwassene
Volgens neurobiologen zijn er twee dingen nodig om een zenuwbaan te ontsluiten en te openen. Het eerste is dat impliciet moet veranderen in expliciet. Soms heb je hulp nodig om te gaan zien wat je niet ziet. Maar je moet openstaan voor feedback. Ten tweede moet er een soort reactie plaatsvinden; er moet een gevoel zijn dat er iets ontbreekt, een gevoel van: ‘O nee, ik weet eigenlijk niet of ik dat echt wil blijven doen.’
In mijn gesprek met Ernesto hielp ik hem om het impliciete expliciet te maken door zijn herhaling van het gedrag dat zijn stiefmoeder vertoonde onder woorden te brengen. Ernesto leverde de reactie. Toen hij dat eenmaal had gedaan, had hij volgens de laatste onderzoeken ongeveer vijf uur nodig om de nieuwe kennis in zich op te nemen en een nieuwe zenuwbaan te vormen: ‘O mijn god, ik ga die ellende waarin ik ben opgegroeid niet herhalen!’
Op het moment dat hij terugschrok ontwaakte Ernesto voor het Wij. Dit was de vrouw van wie hij hield en tegen wie hij had lopen schreeuwen. Wat dacht hij wel niet? Met mijn hulp verschoof hij van zijn linkerhersenhelft naar beide hersenhelften. Hij werd geleid door de relationaliteit van zijn rechterhersenhelft, maar de praktische wijsheid van de linkerhersenhelft deed ook mee. Met mijn hulp herinnerde hij zich het geheel, de relatie waarvan hij onderdeel uitmaakte. Dit is onze optimale staat in een relatie. Ernesto wisselde van zijn Aangepaste Kind – het onvolwassen deel van hem dat de woede van zijn stiefmoeder had opgenomen en weer afschoot – naar zijn Wijze Volwassene. Hij leende mijn prefrontale cortex tot hij die van zichzelf wakker had gemaakt. Heel simpel gezegd: hij leende mijn brein. Dat doen we heel vaak voor anderen. Uit huidig onderzoek blijkt duidelijk dat we geen losstaande, ommuurde individuen zijn. Ons menselijke brein – en eigenlijk het brein van de meeste zoogdieren – is erop gebouwd om samen dingen opnieuw te ordenen.
Het relationele brein
Interpersoonlijke neurobiologie is de studie van de manier waarop ons brein en ons zenuwstelsel zich vormen door middel van onze relaties tijdens onze kindertijd, en de manier waarop relaties onze neurobiologie als volwassene beïnvloeden. We ontdekken dat het brein in een maatschappelijke context bestaat. Partners in intieme relaties reguleren elkaars zenuwstelsel, cortisolniveau (stresshormoon) en immuunrespons. Veilige relaties resulteren in een verbeterde immuniteit en minder ziekten, om nog maar niet te spreken van minder depressies, angsten en een hoger algemeen welzijn. Onveilige relaties maken je gespannen en kunnen je ziek maken.
Onderzoeken hebben bevestigd wat de meeste ouders al intuïtief weten, namelijk dat de neurologische ontwikkeling van baby’s en jonge kinderen afhankelijk is van liefdevolle, stimulerende interactie. Vanaf de eerste weken na de geboorte proberen baby’s actief interacties uit te lokken. Ouders voorzien in wat een psychoanalyticus ooit een ‘voldoende dragende omgeving voor het kind’ noemde. Een peuter valt van zijn fietsje en kijkt naar de uitdrukking van zijn verzorger om te zien hoe erg de schaafwond is. Ouders troosten kinderen automatisch en leren hen perspectief te zien – die pijn gaat voorbij – en hun emoties te reguleren. Volgens de baanbrekend werk verrichtende kinderobservatieonderzoeker Ed Tronick ‘gebruiken ontwikkelingsonderzoekers de uitdrukking “neuroarchitecten” om verzorgers van jonge kinderen te beschrijven. De eerste relaties van een baby bepalen de aard van de verbinding – ze bouwen letterlijk het brein.’
In mijn kantoor zie ik elke dag weer wat er gebeurt met mensen die als kind geen hulp hebben gekregen bij het regelen van hun emoties. Over het algemeen worden ze afgesloten van hun emoties. Zonder extra hulp van het zenuwstelsel van een volwassene vonden (en vinden) ze emoties – hun eigen emoties en vaak die van een ander ook – overweldigend.
Meer lezen? Wij, Terence Real (Spectrum, 22,99 euro, ISBN 9789000383665)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier