Mustafa Kör (48) zwaait binnenkort af als Dichter des Vaderlands, na twee jaar waarin hij lyrisch en betrokken op de actualiteit reageerde. Orgelpunt wordt Tot u, een poëtische avond in Antwerpen (29/3) en Leuven (27/4) én de gelijknamige bundel die tegelijk verschijnt.
‘Je valt over een kiezel en breekt je nek. Dat soort drama’s overkomt de mens nu eenmaal. Dus toen ik zelf in een rolstoel belandde (na een auto-ongeluk op zijn 22ste, red.), tobde ik niet over: hoe, wat, waarom? Dat is verloren energie. Ik ging gewoon door. In het revalidatiecentrum, waar ik bijna een jaar zat, zeiden ze dat pakweg een op de driehonderd mensen zo sterk uit zo’n tragische situatie herrijst. Maar misschien was ik gewoon naïef? Had ik niet door wat mijn beperking inhield?
Hoe dan ook: het is pas twintig jaar later, toen ik vader werd, dat ik mijn achilleshiel ontdekte. Plots vreesde ik dat ik mijn rol van voorbeeld en beschermer van dat petieterige wezentje niet optimaal zou kunnen vervullen. Als mijn zoontjes gewoon met mij willen voetballen, moet ik daar al een mouw aan weten te passen. En zo zijn er duizenden voorbeelden die erin hakken. Gelukkig vinden mijn vrouw en kinderen dat ik een behendige geest heb, die dat beperkte lichaam overstijgt. In die zin toon ik hun waarschijnlijk dat niet de sterksten het verst komen.
Als man van taal kan ik ook de juiste beeldspraak kiezen om iets over te brengen. Zo was mijn oudste onlangs droevig. Hij zit in het vijfde leerjaar en fietste tot voorheen probleemloos door alle leerstof. Maar voor Frans moet hij nu meer studeren, zeker omdat zijn vaste juf geregeld ziek was. Het frustreerde hem, waarop ik me plots in dat eeuwenoude tafereel bevond waarin de vader de zoon eens zegt waar het op staat.
“Kijk,” zei ik, “kalme zeeën baren geen behendige kapitein.” Ik had dat in een boek gelezen en vond het meteen prachtig. “Als je onze landstaal onder de knie wilt krijgen,” vervolgde ik, “moet je studeren in plaats van al na een kwartier te willen tv-kijken. Je moet je niet laten kennen als iets moeilijk wordt of zelfs mislukt, want net daarvan steek je het meest op. Net daardoor kun je de volgende keer zegevierend door de storm varen.” De symboliek bleek er boenk op, want zowel mijn zoon als mijn vrouw, die in de buurt was, waren plots aandachtig, zoals paarden die hun oren spitsen door ze te draaien. (glimlacht)
Toen ik vader werd, ontdekte ik mijn achilleshiel. Plots vreesde ik dat ik mijn rol van voorbeeld en beschermer van dat petieterige wezentje niet optimaal zou kunnen vervullen.
“Je hebt gelijk, papa”, reageerde mijn lieve, verstandige zoon. Voor hem als tienjarige is het natuurlijk best indrukwekkend om bijna alles voor het eerst te ervaren, vandaar dat ik hem probeer te sterken met woorden. Het klinkt conservatiever dan ik zou willen, maar als je alle rituelen of tradities van onze grootouders als ballast afdoet en geen verdomd goed alternatief biedt, missen mensen houvast.
Akkoord, niet iedereen heeft zeebenen, je moet ook aanleg hebben, maar stormen houden de meesten van ons scherp. En dan gaat het niet enkel over kommer en kwel. Als het meisje van je dromen je aanvankelijk niet ziet staan, laat dan gerust je hart van links naar rechts slingeren. Zo vind je uiteindelijk wél je eiland.
Míjn vrouw en ik? O, wij zijn al zeventien jaar samen en zoals bij iedereen knettert het soms. Maar net als bij tegenpolen van een batterij is dat vonken precies wat de lamp doet branden. Het belangrijkste is dat wij, in deze woelige tijden, toch voor kinderen zijn gegaan. Dat is natuurlijk een ode vanjewelste. Een ode aan het leven, dat vaak een beproeving is, maar ook wonderlijk past in de orde der dingen.’