Kim Pauwels (40) is romanist en geeft les in het onthaal-onderwijs voor anderstalige jongeren. Na haar eerste dichtbundel in 2017 publiceert ze nu haar debuutroman, Blauwe achten. Die kwam er alleen dankzij de juiste aanmoediging van een literaire held, die veel te vroeg is overleden.
Al sinds ik wist dat ik wilde schrijven, voelde ik dat ik deze roman móést publiceren, maar lange tijd hielden twee dingen me tegen. Ten eerste ligt dit verhaal over een meisje dat in moeilijke omstandigheden opgroeit zo dicht bij mijn hart dat het me een beetje verlegen maakt om ermee naar buiten te komen, al is het dan in de vorm van fictie. Tot ik besefte hoe mijn leerlingen hier ver van hun thuisland opnieuw moeten beginnen, en hoe zinvol het kan zijn om hun te tonen dat zij niet alleen staan in hun zoektocht in het leven.
Ten tweede zat mijn romantische beeld van schrijven in de weg. Je moet je ervoor kunnen afzonderen in een soort eenzame extase, dacht ik, en die boot had ik gemist door voorrang te geven aan mijn drie jonge kinderen en fulltime job. Als ik dan toch eens een zeldzaam moment vond om naar mijn schrijfdrang te luisteren, moesten mijn woorden direct raak zijn, vond ik.
Naast je roman moet je ook saaiere dingen schrijven om je stijl en verwondering te oefenen, net zoals een tekenaar schetst.
“Zotteke,” reageerde Bernard Dewulf daar droogweg op, “je moet vooral baantjes trekken.” Het was de zomer van 2020, en zeven dagen lang volgde ik in Dworp een cursus bij deze grote literaire held van mij, de man die zo juist kon vatten hoe het licht binnenvalt, hoe ouder worden voelt of hoe Pierre Bonnard een portret schilderde – dingen die velen klein noemen, maar die in se groot zijn omdat ze ons leven maken.
Ik vond het best eng om mijn teksten aan Bernard voor te leggen, maar al snel bleek hij een humoristische, toegankelijke man te zijn die goed kon luisteren. Toen ik op een middag terugkwam van een mijmerende wandeling – mijn onrust drijft me vaak weg van mijn bureau – raakten Bernard en ik aan de praat over schilderkunst, over kinderen en uiteindelijk over de roman waarmee ik vaak vast kwam te zitten.
Waarop hij dus zei dat ik elke dag, als een zwemmer, moest trainen. “Trage en snellere lengtes maken, kopje-onder gaan en een nieuwe adem vinden. Naast je roman moet je ook saaiere dingen schrijven om je stijl en verwondering te oefenen, net zoals een tekenaar schetst.”
Het klinkt evident, maar mij bevrijdde het echt van de enorme druk die ik mezelf had opgelegd. Sindsdien schrijf ik op de meest inspiratieloze plaatsen en momenten: aan de keukentafel, in een bushokje, tussen verhuisdozen. Bernard leerde me bovendien om geduldig te zijn – van nature ben ik iemand die nogal snel nogal veel wil – en om het ambacht in de kunst te zien.
Je moet jezelf inlooptijd en groeimarge gunnen, en in die zin geldt het advies voor veel in het leven. Je hoeft niet van de eerste keer de Antwerp Ten Miles af te werken, gewoon een kwartiertje lopen en daarvan genieten is genoeg.
Aan de ongeduldige zielen in mijn klas zeg ik het ook: het is geweldig dat je volgend jaar al naar een Vlaamse middelbare school wilt, maar werk daar in kleinere stappen naartoe: praat elke dag Nederlands, lees en sms in die taal, luister naar mensen in de tram, enzovoort. Ik geef ze ook punten voor de inspanning, Bernard indachtig.
Sinds hij overleed in 2021 draag ik zijn waardevolle raad extra voorzichtig met me mee. Ik had hem heel graag mijn roman toegestuurd omdat die er zonder zijn aanmoediging niet was gekomen, maar sinds de publicatie heb ik niet langer het idee dat mijn gezins- en beroepsleven onverenigbaar zijn met schrijven. Het kan allemaal, en daardoor ben ik eindelijk honderd procent mezelf.’