De Vlaamse beeldvorming van holebi’s: ‘Het onderwerp kwam niet aan bod in de krant, op radio of tv’

Vorige maand verscheen een boek over de geschiedenis van homoseksualiteit in België. Weekend.be biedt u een selectie aan uit Verzwegen Verlangen, over de moeizame beeldvorming van holebi’s in Vlaamse literatuur, film en tv.

Voor een historisch onderdrukte, lange tijd onzichtbare minderheidsgroep is het niet vreemd dat zoveel betrokkenen in de loop van de twintigste eeuw aangetrokken werden door de kunst- en cultuursector of door de explosief groeiende mediawereld. Beide draaien immers fundamenteel om het verlangen naar expressie. In de mate dat holebi’s bovendien door een meerderheid van de bevolking voor tegennatuurlijk werden aangezien, richtten ze zich als vanzelf op bepaalde vormen van cultuurbeoefening. De Amerikaanse schrijfster Susan Sontag stelde zelfs dat elke cultuur gefundeerd is op het principe van de afwijking. Wie tijdens de pre-emancipatiejaren in de kunst- en cultuursector werkte, kon zich laven aan het ontwikkelen van gesofisticeerde stijlen, het ironische spel met tekens, het etaleren van theatraal talent.

Een deel van de oudere beelden over holebi’s die op deze manier gecreëerd werden, was het werk van schrijvers, kunstenaars, musici, acteurs en performers die het aandurfden hun eigen niet-heteroseksuele verlangens in hun creatieve werk naar binnen te smokkelen. Gaandeweg werden zulke beelden steeds explicieter. Daarnaast bestond een subculturele traditie erin zich bepaalde artistieke iconen toe te eigenen en met eigen betekenissen te beladen, vaak zonder dat de mainstream bevolking daar erg in had. Vooral onder homomannen werd op die manier – en wordt vandaag soms nog – gedweept met bepaalde opera-, film- of popdiva’s, van Maria Callas tot Judy Garland en Debbie Harry.

‘Hoe moest een Belg die verliefd werd op iemand van hetzelfde geslacht zichzelf begrijpen in een tijdperk waarin alle signalen erop wezen dat zowat iedereen in zijn of haar omgeving een diepe aversie voor zoiets voelde?’

In deze context speelde de literatuur een belangrijke rol. Hoe moest een Belg die verliefd werd op iemand van hetzelfde geslacht zichzelf begrijpen in een tijdperk waarin alle signalen erop wezen dat zowat iedereen in zijn of haar omgeving een diepe aversie voor zoiets voelde? Het onderwerp kwam niet aan bod in de krant, op radio of tv. Van seksuele voorlichting in het onderwijs of thuis was nog geen sprake. Velen die we vandaag holebi zouden noemen, gingen op zoek naar een manier om vat te krijgen op wat er met hen aan de hand was. Vaak verliep hun speurtocht langs bibliotheek en boekhandel – de meest verdoken toegangspoorten tot de zelfontdekking. Wat in een gedrukte tekst te lezen stond, was immers alleen zichtbaar voor de ogen van de individuele lezer. Niet dat alle teksten daarom altijd en overal voorhanden waren: sommige boeken stonden op de Index van de katholieke kerk of werden bewust gemeden door bibliothecarissen en boekhandelaars. Maar er zaten gaten in de censuur en niet alles wat geschreven stond, was eenduidig. Literatuur viel het moeilijkst te bewaken: daarin zaten sowieso verscheidene betekenislagen en de literaire verbeelding hoefde zich niet altijd te houden aan de werkelijkheid.

Zo gingen heel wat holebi’s in de literatuur op zoek naar een soort seksuele ‘scripts’ die ze op hun eigen verlangens en daden konden toepassen. Soms moesten ze ver zoeken. Vooral voor vrouwen was het aanbod deprimerend karig. De Griekse dichteres Sappho mocht dan een spraakmakende voorloopster zijn geweest, haar werk was wel bijzonder summier en fragmentarisch. In de Griekse oudheid vonden vooral mannen inspirerende beelden. Daar kon oppergod Zeus verliefd worden op Ganymedes, een beeldschone jongeman. Er was een filosoof als Socrates, die een vorm van knapenliefde verdedigde. Het was misschien niet altijd duidelijk of homoseksualiteit onder de oude Grieken hetzelfde betekende als in de tweede helft van de twintigste eeuw, maar voor veel historische nuance was in die jaren van vage herkenning geen plaats: in de Griekse oudheid leek te kunnen wat in het moderne België niet kon.

Op een soortgelijke manier vonden holebi’s de sonnetten en toneelstukken van Shakespeare steeds interessanter: daarin leek ook heel wat homo-erotiek verwerkt te zijn. Zo waren de sonnetten allemaal opgedragen aan een mysterieuze man, W.H., wiens identiteit voer was voor eindeloze speculatie. Vooral omdat de meerderheid van de gedichten, waaronder het beroemde Shall I compare thee to a summer’s day?, gericht was aan een anonieme jongeman voor wie de dichter duidelijk gevoelens had. De toneelstukken van hun kant lieten tal van verkleedpartijen en scènes vol genderverwarring zien, met vrouwen die zich vermomden als mannen, waarop mannen dan verliefd werden zonder te weten dat het vrouwen waren, enzovoort.

Het erotische spel met gender werd nog duizelingwekkender in het licht van het historische gegeven dat alle vrouwenrollen in de tijd van Shakespeare door knapen werden gespeeld: jongens speelden dus vrouwen die zich verkleedden als mannen, op wie mannen verliefd werden zonder te weten dat het vrouwen waren gespeeld door jongens. Zoiets. In de Engelse letteren was er daarnaast de al even prominente guur van Oscar Wilde, die aan het eind van de negentiende eeuw het eerste gemediatiseerde slachtoffer van een moderne vorm van homofobie was geworden. Zijn pose als dandy en estheet werd in het Westen vaak gezien als schoolvoorbeeld van de artistieke homo. En natuurlijk werd ook Georges Eekhoud als pionierschrijver over homoseksualiteit nog steeds gretig gelezen.

Maar het was vooral in de literatuur van de twintigste eeuw dat steeds meer vooraanstaande schrijvers met onconventionele verlangens actief bleken te zijn. In hun werk konden lezers desgewenst op zoek naar meer recente beelden van zichzelf, hoe vervormend de spiegel soms ook was. In de Franse literatuur raakten Marcel Proust, André Gide en Jean Genet in dit opzicht bekend, in de Duitse letteren omas Mann met een novelle als Der Tod in Venedig (Dood in Venetië), in de Engelse literatuur Virginia Woolf, W.H. Auden, Allen Ginsberg, James Baldwin of, in een populair genre als de misdaadroman, Patricia Highsmith met The Talented Mr. Ripley (jaren later opgepikt door Hollywood).

‘De holebi-emancipatiestrijd vond zijn culturele uitdrukkingsvorm aanvankelijk dus vooral in de literatuur en het theater, waar schrijvers gaandeweg de vrijheid vonden om hun verlangens en ervaringen onverbloemd neer te pennen.’

De Nederlandstalige letterkunde bleef in de naoorlogse periode zeker niet achter. In eerste instantie kwamen de spraakmakende auteurs vooral uit Nederland. De meest in het oog springende guur werd ongetwijfeld Gerard Reve, die op zijn onnavolgbare manier religie, seksualiteit en ironie tot een onlosmakelijk geheel verbond. Hij joeg brave burgers in de gordijnen door in Nader tot U (1966) te verzinnen dat Christus terugkeerde op aarde als een ezel, met wie Reve vervolgens liefdevol anale seks bedreef. Het kwam hem op een proces te staan, maar hij werd vrijgepleit. Bij Gerrit Komrij ging het er ook polemisch aan toe. Verder was er in de vroege emancipatiejaren inspiratie te vinden in de dagboeken van Hans Warren, het werk van Andreas Burnier (een pseudoniem voor de lesbische schrijfster Catharina Irma Dessaur), Doeschka Meijsing, Elly De Waard of, in Vlaanderen, Carla Walschap.

Ook een befaamde heteroseksuele schrijver als Hugo Claus deed zijn duit in het zakje, bijvoorbeeld met zijn roman Omtrent Deedee (1963), die hij later omvormde tot een toneelstuk, Interieur (1971), en nog later verfilmde als Het sacrament (1989). Daarin schildert Claus een familiedrama in een pastorie op het Vlaamse platteland waarbij een van de familieleden, de schijnbaar losgeslagen Claude, homo blijkt te zijn, en de pastoor zelf ink met zijn seksualiteit overhoop ligt. De familiebijeenkomst ter nagedachtenis van de overleden moeder ontaardt uiteindelijk op een typisch clausiaanse manier in een spiraal van seksualiteit en geweld.

De holebi-emancipatiestrijd vond zijn culturele uitdrukkingsvorm aanvankelijk dus vooral in de literatuur en het theater, waar schrijvers gaandeweg de vrijheid vonden om hun verlangens en ervaringen onverbloemd neer te pennen. In de jaren zeventig en tachtig kwam de internationale doorbraak van uitgesproken holebischrijvers. Armistead Maupin begon bijvoorbeeld een populaire romansoap over het alledaagse leven van homo’s in San Francisco, Alan Hollinghurst vatte een eeuw homoleven in Engeland samen in The Swimming-Pool Library en de piepjonge Jeanette Winterson verraste met haar autobiografisch geïnspireerde tragikomische debuut Oranges Are Not the Only Fruit.

‘De combinatie van literair schrijverschap en mediabekendheid kreeg een belangrijke sociale en politieke dimensie.’

Vanaf de jaren tachtig en negentig werd het bovendien steeds minder nodig om in de buitenlandse literatuur te gaan grasduinen. Vooral in Vlaanderen kwamen opmerkelijk veel homoschrijvers naar boven drijven. Eerst waren er Dirk Van Babylon (een pseudoniem opnieuw) en de cultuurminnaar Eric de Kuyper, die naast zijn werk als cineast een cyclus van fel gesmaakte, esthetisch verfijnde boekjes schreef. Ze werden gevolgd door de tafelspringer en duivel-doet-al Tom Lanoye en, mettertijd, de jeugdauteur Bart Moeyaert, romanciers als Paul Mennes, Erwin Mortier, Yves Petry en de ingeweken Nederlander Oscar van den Boogaard. Evenwichtig was de genderbalans alweer niet: lesbiennes konden terecht bij Majo Van Ryckeghem, maar een bekende naam in de literatuur was zij niet. Op een schrijfster als Saskia De Coster was het nog een hele tijd wachten.

Als uit deze reeks één persoon naar voren gehaald moet worden omwille van zijn maatschappelijke impact, toch zeker in Vlaanderen, dan is het ongetwijfeld Tom Lanoye. Lanoye had al ruime bekendheid verworven in zijn rol van dichter, performer, romancier, theaterschrijver en columnist toen hij in 1991 zijn autobiografische roman Kartonnen dozen publiceerde. Door de grote herkenbaarheid van de opgeroepen schooltijd werd de roman een breed gelezen verhaal, dat in de daaropvolgende jaren nog eens extra verspreid raakte door de gelijknamige theatershow waarmee Lanoye op tournee ging. De combinatie van literair schrijverschap en mediabekendheid kreeg een belangrijke sociale en politieke dimensie toen Lanoye begin januari 1996 onder het oog van de nationale pers in Antwerpen een (haast louter symbolisch) samenlevingscontract met zijn partner René Los afsloot – een evenement dat een iconische rol speelde in het publieke debat dat minder dan tien jaar later tot de openstelling van het burgerlijk huwelijk voor homoseksuelen zou leiden. In de guur van Lanoye raakten culturele beeldvorming en sociaalpolitieke omwenteling heel intiem met elkaar verknoopt.

‘Omdat het medium in elke huiskamer binnenkwam en het omroeplandschap tot in de jaren tachtig in handen van de overheid was, waren televisieprogramma’s lange tijd schroomvallig en conservatief in de behandeling van holebi’s. Films speelden in die jaren een veel belangrijker rol.’

De beeldvorming van minderheidsgroepen is in de voorbije jaren ook sterk veranderd: het is al lang geen zaak meer van uitsluitend of hoofdzakelijk boeken en geschreven media. In de twintigste eeuw braken film en na de Tweede Wereldoorlog tv door. Dat zorgde voor een grotere diversiteit van media waarin homoseksualiteit aan bod kon komen. We zagen al dat het thema halfweg de jaren zestig voorzichtig bespreekbaar werd op de BRT. Omdat het medium in elke huiskamer binnenkwam en het omroeplandschap tot in de jaren tachtig in handen van de overheid was, waren televisieprogramma’s lange tijd schroomvallig en conservatief in de behandeling van holebi’s. Films speelden in die jaren een veel belangrijker rol.

Bij Hollywoodproducties kon dat nog tegenvallen omdat die ook onderhevig waren aan censuurmechanismes en op een massapubliek mikten. Holebipersonages die daar opdoken, waren doorgaans sinister of deprimerend en kwamen er in de regel bekaaid af. Maar er waren ook veel filmmakers actief buiten het mainstream circuit. Die konden zich een heel stuk verder wagen in het seksualiseren van personages. Bovendien oefenden bioscopen, met hun intieme duisternis, hun relatief anonieme ontmoetingsmogelijkheden en hun afstand van huis en gezin, een bijzondere aantrekkingskracht uit op holebi’s. Er is vanaf grofweg de jaren zestig dan ook een veel rijkere film- dan tv-traditie als het op de productie van verhalen over holebi’s aankomt. De artistieke waaier was heel breed, gaande van de marginale en donkere beelden waarvoor Rainer Werner Fassbinder bekend werd, tot de broeierige esthetiek van Lucchino Visconti, de taboedoorbrekende films van Pier Paolo Pasolini, experimentele arthousecineasten als Andy Warhol, Derek Jarman, Chantal Akerman en Eric de Kuyper, en in de uit- loop van dit alles de amboyante Pedro Almodóvar.

Tegenwoordig komen holebipersonages steeds vaker voor in films voor het brede publiek. Gerenommeerde Hollywoodacteurs aarzelen niet langer om deze rollen op zich te nemen, zoals Heath Ledger in Brokeback Mountain (2005), Colin Firth in A Single Man (2009) en Cate Blanchett in Carol (2015). Openlijk homoseksuele filmmakers zoals de Canadees Xavier Dolan bouwden in recente jaren ook in België een trouwe fanbasis op. De Belgische filminindustrie zelf liet zich intussen evenmin onbetuigd. Regisseur Bavo Defurne gooide hoge ogen op verschillende internationale filmfestivals met zijn coming-of-age drama Noordzee, Texas (2011) en de kortfilm Kus me zachtjes (2012) van filmmaker Anthony Schatte- man viel meermaals in de prijzen. Je suis à toi (2014), een film over een Argentijnse escort en zijn relatie met een Belgische bakker, ging eveneens langs filmfestivals over de hele wereld.

‘In Belgische tv-reeksen waren holebipersonages tot halfweg de jaren negentig slechts sporadisch te zien. Hun geaardheid werd meestal zijdelings gesuggereerd en gereduceerd tot komisch bedoelde stereotypes.’

Het feit dat het aanbod van holebibeelden in de film lange tijd gevarieerder was dan op televisie mag onder andere blijken uit het terugkerende fenomeen van de filmfestivals. Eind jaren zeventig al organiseerde De Rooie Vlinder een bewust provocerend Janetten filmfestival in verschillende Vlaamse steden. Daar werd dan bijvoorbeeld Un Chant d’Amour van Jean Genet getoond. In de jaren tachtig volgde een soortgelijk festival onder de titel Etisch reveil, met onder andere de artistiek-pornografische cultfilm Pink Narcissus. Even later volgde Het eerste homo- en lesbienne filmfestival, dat minder experimenteel georiënteerd was. Veel holebigroepjes toonden films in besloten kring en in het commerciële circuit deden kleine kwaliteitsbioscopen hun best om holebi’s aan zich te binden. In de eenentwintigste eeuw werd de festivaltraditie nieuw leven ingeblazen in de vorm van het Vlaams-Brabantse Holebi filmfestival, het Gentse Pinx Festival en het Brusselse Pink Screens Film Festival. Een van de meest recente aanwinsten is kenmerkend voor de toenemende diversiteit van het publiek: het Brusselse Massimadi Festival richt zich op holebi’s en transgenders uit Afrika.

Op televisie brak holebiseksualiteit eigenlijk maar goed en wel door in de loop van de jaren negentig. Vanaf dan zorgde een groeiend aantal bekende gezichten voor een versnelde assimilatie van met name de Vlaamse holebi. Op de Vlaamse televisie was een legertje presentatoren actief dat, de ene al veel vroeger dan de andere, uit de kast kwam, van Kurt Van Eeghem, Paul Codde en Walter Capiau tot Dré Steemans (met zijn personage Felice), Margriet Hermans, David Davidse (alias Madame de Coeur-Brisé), Frank Dingenen, Luc Appermont, Jo De Poorter, Yasmine of, op de nieuwsredactie, André Vermeulen en Wim De Vilder.

De Vlaamse beeldvorming van holebi's: 'Het onderwerp kwam niet aan bod in de krant, op radio of tv'
© Uitgeverij Vrijdag

In Belgische tv-reeksen waren holebipersonages tot halfweg de jaren negentig slechts sporadisch te zien. Hun geaardheid werd meestal zijdelings gesuggereerd en gereduceerd tot komisch bedoelde stereotypes, zoals in De collega’s. Maar vanaf dan begonnen soaps met mondjesmaat holebithema’s aan te snijden. Ze gingen daarbij lang niet zover als sommige buitenlandse soaps, waaronder Queer as Folk en The L Word, die zich specifiek op holebi’s richtten en ook in België op de buis kwamen. Maar ze bereikten wel de modale televisiekijker en hadden daardoor een grotere maatschappelijke impact. Zo kwam er een verhaallijn in Thuis over een lesbisch personage (en vervolgens over een homo en een transper- sonage). In Familie kwam dan weer een delinquente lesbienne aan bod. In Franstalig België maakten honderdduizenden kijkers kennis met homoseksuele verhaallijnen in de van oorsprong Franse soap Plus belle la vie.

In zulke soaps was meer ruimte om bepaalde vormen van fysieke intimiteit te tonen dan in mainstream tv-reeksen uit de VS. Anderzijds werd (en wordt) in dergelijke tv-fictie ook opvallend veel geschipperd tussen voorstellingen die conservatieve heteroseksuele normen over gender en familie bevestigen en pogingen om zulke normen in vraag te stellen en te doorbreken. Zodra meer eigentijdse thema’s als genderidentiteit en genderfluïditeit worden aangesneden, leidt dit nog tot weerstand, onbegrip of simplistische representaties.

Verzwegen verlangen: een geschiedenis van homoseksualiteit in België verschijnt bij Uitgeverij Vrijdag.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content