Boven mijn werktafel hangt sinds kort een foto die mij doet glimlachen. Een jongeman op een zware, ouderwetse motorfiets kijkt recht in de lens. Over zijn schouder hangt een geweer en op zijn hoofd staat een indrukwekkende helm. Het is als het weerzien met een oude vriend.
Toen ik een kind was, heb ik de man op de foto gekend. We noemden hem Zjak. Om hem heen hing een aura van stoerheid en avontuur. Met zijn brede schouders was hij voor mij wat het dichtst in de buurt kwam van een held. Hij vertelde verhalen over de oorlog: hoe hij met de weerstand treinen saboteerde en hoe zijn foto uithing bij de grens.
Ooit kwam hij bij mijn grootouders op bezoek terwijl we naar Secret Army keken, een serie over een ontsnappingsroute waar ik verzot op was. Ze stond later model voor Allo Allo. ‘Ik zou het zo opnieuw doen’, siste Zjak toen de Obersturmbannführer bevelen snauwde op televisie. ‘Mijn bloed kookt nog als ik die uniformen zie.’
Op dat moment was Zjak geen verzetsman meer, maar vertegenwoordiger in de verzekeringssector. Hij verkocht polissen Leven en bleef daarnaast sportvliegen en motorrijden. Altijd had hij wel iets bij dat mijn aandacht trok: een schaalmodel van een Spitfire of patronen voor een jachtgeweer met grove korrel. ‘Het ligt in mijn auto’, zei hij dan geheimzinnig, als hij mijn ogen zag oplichten. Een banaal zinnetje, maar voor een jongen van elf razend spannend. De auto van Zjak was voor mij de grot van Ali Baba.
Ik groeide op en Zjak werd ouder. Hij ging met pensioen, kwam minder vaak langs en begon te sukkelen met zijn gezondheid. Om de tijd te doden, maakte hij zijn eigen citroenjenever en bouwde kooitjes voor vogels.
Het deed mij iets toen ik hoorde dat hij was gestorven. Ik dacht terug aan die verhalen die als kind zoveel indruk op mij maakten. Als ik hem googelde, viel er geen spoor te bekennen van vergeten heldendaden. Ik begon mij af te vragen of hij ze misschien uit zijn duim had gezogen om indruk op mij te maken.
Hoewel ik betwijfelde of ik iets zou vinden, tikte ik zijn naam onlangs nog eens in. Tot mijn verbazing stuitte ik op het verhaal van een Amerikaanse bommenwerper die in januari 1944 uit de lucht werd geschoten. Het toestel stortte brandend neer bij het kanaal Roeselare-Ooigem. Vijf bemanningsleden konden net op tijd uit het vliegtuig springen.
Hij was jong en dapper in een tijd waarin keuzes over leven en dood gingen.
Zjak, in het verhaal genoemd met zijn volledige naam, was die dag toevallig thuis van school. ‘Toen het getroffen vliegtuig laag over Hulste scheerde,’ las ik met ingehouden adem, ‘sprong hij op de fiets van buurmeisje Agnes en haastte zich naar de rampzone.’ Daar trof hij een bemanningslid aan dat zich al had bevrijd van zijn parachute. De twee klopten aan bij een huis in de buurt, maar de bewoners durfden hen niet binnen te laten.
Intussen waren de Feldgendarmen al onderweg om hen op te pakken. Meer aan zijn lot overgelaten kan een zeventienjarige zich niet voelen. Zjak aarzelde niet, maar handelde met de precisie van iemand die wist dat elke seconde telde. Achter een hooimijt wisselde hij van outfit met het bemanningslid. Hij stopte de militaire uitrusting in een zak, inclusief het noodkompas. Met een riek in de hand glipten ze weg, aardkluiten kapotslaand alsof ze werkten op het veld. De Amerikaan werd ondergebracht bij verzetslui in Kortrijk en kon later terugkeren naar Engeland.
Zjak maakte zich op tijd uit de voeten, maar iedereen wist dat hij bij de ontsnapping was betrokken. Hij vluchtte naar Frankrijk en de Duitsers kregen hem nooit te pakken. Bij de bevrijding zag zijn familie hem terug, als lid van het Geheim Leger – sector Kortrijk.
Hij was jong en dapper in een tijd waarin keuzes over leven en dood gingen. Niet links, niet rechts, maar met het hart op de juiste plaats.
‘Ik wist niet wat schrik is’, zei hij later tegen mijn moeder. ‘En nu… ben ik voor alles bang.’
Die foto boven mijn werktafel blijft glorieus. Hij geeft mij nieuwe kracht, als de duivel weer aan zet lijkt en de moed mij in de schoenen zinkt.