Nathalie Cardon
‘Ooit gaan we sharingmenu’s iets belachelijks uit het verleden vinden’
Nathalie Cardon vindt niks te banaal voor een goed verhaal
Foodsharing. Ooit gaan we het iets belachelijks uit het verleden vinden. Net zoals andere geplogenheden van nu waar al wat sleet op begint te komen: je zomer samenvatten in tien Instagram-foto’s, of zangeressen ‘heldin’ noemen omdat ze cellulitis hebben. Maar we kunnen geen haasje-over spelen met het heden. Voorlopig zitten we er middenin. Dus beland ik maar weer eens in een ogenschijnlijk normaal restaurant waar je begroet wordt met de vraag: “Kent u ons concept al?”
“Wij raden twee sharinggerechtjes per persoon aan”, zegt de ober en ik geloof de man, hij wasemt vakmanschap en goede bedoelingen uit. Mijn bankrekening geeft hem gelijk, dit moet meer dan voldoende zijn. Wie ben ik trouwens om te weten wat mijn maag nodig heeft? Van de helft van de schoteltjes begrijp ik de ingrediëntenlijst niet eens. Ik zoek er verder ook niks achter dat hier vanaf het begin in verkleinwoordjes wordt gesproken. Klein staat chic. Zoals de mini-Kelly van Hermès.
Al bij het eerste bordje ben ik opgelucht. Wat goed dat ik hier vanavond niet met vier vriendinnen zit, maar gewoon met man en zoon, en dus onbeschaamd demarcatielijnen kan trekken in de saus. Voilà zie, drie eetvlakken netjes afgebakend. Over iemands grenzen gaan was nog nooit zo pijnlijk, want we spreken hier over zeven flinterdunne schijfjes tomaat. Ze zijn bewerkt, dat wel, gepekeld ongetwijfeld, ik heb niet goed geluisterd tijdens het begeleidende stukje voordracht. Ik zal erop kauwen, tot zeven maal zeventig maal, met de aandacht van iemand op mindfulnessweekend. “Lekker hè,” zeg ik tegen mijn naasten, “met dat stukje oranje vrucht erbij.” Ze knikken kort. Angstvallig gefocust op hun laatste druppel dressing. Ik denk aan mensen in armoede. Aan vernietigingskampen waar de omgang met eten iemands ware karakter blootlegt. Bij de volgende gang wil ik het anders aanpakken: een verdeling in drie gelijke porties is geen eerlijke gang van zaken. Het moet zijn zoals in het sprookje van Goudlokje: een groot bord voor papa Beer, een normaal voor mama Beer, en de kleine Beer een mini’tje. Met dat verschil dat deze welp ondertussen al eenentwintig is. Zodat moederbeer besluit dat ze zelf straks vast nog wel een restje pizza vindt in de ijskast en dat je eigen speeksel eigenlijk ook een soort saus is.
Ik zoek er niks achter dat in dit restaurant vanaf het begin in verkleinwoordjes wordt gesproken. Klein staat chic. Zoals de mini-Kelly van Hermès.
“Kunnen we nog wat brood krijgen?” Aan alle tafels klinkt dezelfde wanhoopskreet. Generatieverschillen bestaan niet meer. Zelfs de meest grootstedelijke jongeling heeft de strijd tegen de gluten opgegeven, nu het er simpelweg op aankomt in leven te blijven. Bij het koppel naast ons sluipt er stekeligheid in de conversatie. Hangry, allebei. “Zullen we nog een gerecht bijbestellen?” vraagt de liefde van mijn leven, de ogen vol mededogen. “Die extra tomaat gaat het verschil niet maken”, zucht ik. Bovendien wil ik de laatste smaak, die van buikspek, nog even in mijn mond bewaren. Het mag dan een petieterig stukje geweest zijn, mijn fantasie kan ermee aan de slag. Ik, sobere flexitariër, zie de oermens in mezelf naast iets succulents boven een vuur zitten. Er is genoeg voor heel de stam.
De ober wil weten of het gesmaakt heeft. Ik wil schreeuwen dat dit geen restaurant is, dat de keizer geen kleren aanheeft, dat dit ‘concept’ tot excessen gaat leiden, zoals mensen die over het eten spugen om alvast hun portie veilig te stellen of met hun arm een verdedigingsmuur rond hun bord vormen. Maar ik antwoord, naar waarheid: “Enórm.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier