Soms denk ik aan vroeger, toen ik een jonge god was die al zijn idealen en haar nog had.
Vroeger is een vreemde plek. Dat bizarre land daar achter ons, begraven onder geboortes en sterfgevallen, begrotingen en bouwaanvragen, contracten, modegrillen en technologische ontwikkelingen die de wereld sindsdien onherkenbaar veranderden.
Vroeger kenden we minder goed Engels. We bezochten een café dat The Chopper heette, maar spraken dat uit als The Shopper. Belachelijk, maar het deerde niet, want je kwam toch niemand tegen die het beter wist.
In die tijd had ik een vriend, JL geheten. Hij speelde in een metalbandje dat ze Faycke hadden gedoopt.
‘Misschien is dat toch niet zo’n goede naam’, zei hij op een dag en staarde in zijn glas. Hij haalde verveeld de schouders op toen ik vroeg waarom. ‘Ze zeggen dat het namaak betekent.’ We vielen uit de lucht en hoorden het in Keulen donderen.
Het is een merkwaardig gevoel te hebben geleefd in een tijd waarin het woord fake nog niet algemeen bekend was. Tot vandaag blijft Engels voor mij een taal waarin ik kan bijleren. Deze week ontdekte ik toevallig dat een drone een dar is – een mannelijke bij. Onze vliegvelden lijken wel bijenkorven, de vraag is wanneer de honing geoogst zal worden.
In mijn jeugd bestonden er nog geen drones. Het dichtst in de buurt kwamen zweefvliegtuigen in balsahout, bestuurd met lompe afstandsbedieningen. Er werd niet geveept, maar sommige mannen rookten pijp. De rook vulde de kamer met bedachtzaamheid. Het gaf de wereld een ernst die ik soms mis als ik om mij heen kijk.
We geloofden in eerlijkheid, moed en volharding. Tegelijk werden we opgezadeld met naastenliefde en onnozele uitdrukkingen: ‘Boontje komt om zijn loontje’, ‘Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.’ Pas veel later besefte ik hoe machtig de leugen kan zijn, en hoe vlot sommigen ermee wegkomen. De beste list van de duivel, las ik ergens, was de mens te doen geloven dat hij niet bestaat.
We dweepten met The Number of the Beast van Iron Maiden, en dan vooral met de intro waarin een man een geheimzinnig vers uit Openbaringen murmelt: ‘Let him who hath understanding reckon the number of the beast. Its number is six hundred and sixty-six.’
Nu luister ik daarnaar terwijl ik naar mijn moeder rijd en onderweg bij de bakker stop. Op een stuk gebak dat er aanlokkelijk uitziet, staat te lezen: ‘Overdekte kriekentaart.’ ‘Alleen voor de naam al koop je haar’, zeg ik tegen het winkelmeisje, dat toegeeflijk glimlacht. Er zijn ook winkelmeisjes die stuurs voor zich uit blijven kijken. Met zo’n meisje zou ik mijn pap niet kunnen koelen.
Terug in de auto hoor ik op de radio dat de premier van Japan een vrouw is die ooit drumde in een metalbandje. In een parallel universum leeft JL misschien nog. Faycke is daar een wereldgroep geworden die Iron Maiden in de schaduw stelt.
Als mijn gedachten uit de bocht gaan, houdt de gps mij gelukkig op het rechte pad. ‘Blijf twee kilometer doorrijden op de Passiedreef’, adviseert een vrouw met Nederlandse tongval.
Ik lach en denk aan hartstochten die vervlogen zijn.