Jean-Paul Mulders
‘Je moet dik vel hebben om je niet ongemakkelijk te voelen bij alle berichten over zeedrones en bosbranden, terwijl Het Journaal hijgend met sport blijft openen’
“Je schrijft minder over de liefde dan vroeger”, zegt mij een vrouw met wie ik alleen ben in het donker. Dat kon weleens kloppen, want soms lijkt de liefde spoorslags uit de wereld vertrokken. Soms kom ik nog restanten van haar tegen. In het zwembad van Merelbeke, of all places, zag ik een jonge vrouw in het water enthousiast met een andere jonge vrouw spelen. Die laatste had het syndroom van Down. Er was weinig volk in het zwembad en het spel was liefdevol. Er werd gespetterd en geproest, water weerspiegelde rimpelend op het plafond. De vrouw met Down fluisterde iets in het oor van de vrouw zonder Down, waarop zij samen in de lach schoten. Ik vroeg mij af of de ene vrouw de zus was van de andere, of een zorgdrager die voor de pret betaald werd. Ze had een leuke lach en mooie ogen en leek er helemaal in op te gaan. Er was blijdschap en geborrel van water; het was zo’n moment waarop je zou kunnen geloven in het bestaan van eenhoorns. Dit nemen ze mij niet meer af, dacht ik, al staat er morgen vast weer iets mottigs over Siegfried Bracke in de krant.
Ik hoef zelfs geen tweets te lezen om de wereld een enge plek te vinden.
Maar om bij het syndroom van Down te blijven: op televisie zie je dat vaker dan vroeger, terwijl het in het straatbeeld almaar minder voorkomt. Toen ik een jongen was, werden mensen die eraan leden koudweg ‘mongooltjes’ genoemd. Mijn moeder legde mij uit dat zij een chromosoom te veel hadden. Zij vond het tragisch dat er sprake was van een beperking, terwijl mongooltjes juist iets meer hadden dan andere mensen.
De term mongool verwees naar het uiterlijk, waarin men gelijkenissen meende op te merken met het volk van Dzjengis Khan. Tegenwoordig is Mongolië een reisbestemming als een andere, maar in de loop van de geschiedenis zijn de Mongolen niet altijd gastvrij uit de hoek gekomen. Historici schatten dat ze in de dertiende eeuw veertig miljoen mensen over de kling joegen tijdens hun veroveringen – zo’n tien procent van de toenmalige wereldbevolking. Ze waren niet aaibaar, die Mongooltjes van vroeger.
Mijn tante Marcella had het syndroom van Down, maar ik herinner mij niet dat zij ooit een vlieg kwaad heeft gedaan. Zij kwam naar de koffieklets op maandag en paste plichtsbewust op de kinderen van haar zussen. Ze was een zwijgzaam type dat genoot van roddels en suikerklontjes. Meer dan twee woorden achtereen heb ik haar nooit horen zeggen, maar ik voelde droefheid toen ze stierf.
Dat alles is nu lang geleden en buiten druist de regen. De vrouw met wie ik alleen ben in het donker zegt: “Soms vind ik de wereld een enge plek.” Dat komt onverwachts, want we hebben veel gelachen en het journaal was niet schrikbarender dan anders. Maar je moet dik vel hebben om je niet ongemakkelijk te voelen bij alle berichten over zeedrones en bosbranden, terwijl Het Journaal hijgend met sport blijft openen. Ik hoef zelfs geen tweets te lezen om de wereld een enge plek te vinden. De akeligheid van neuzen en oren bekruipt mij soms in een winkelstraat, ter hoogte van het Kruidvat.
“Ik begrijp wat je bedoelt”, zeg ik dus. “Er is oorlog en achterklap, er zijn mensen die je de lucht niet gunnen die je ademt. Er zijn rotte appels, hagelbollen als tennisballen, as die uit de hemel blijft vallen, bergbeklimmers die hun sherpa opofferen en politici met een mening over huisvrouwen. Ondanks alle thuiswerk staan we vaker in de file dan ooit, en aan het viaduct van Vilvoorde zijn we acht jaar gekloot. Maar we kunnen er maar beter het beste van maken, want we zijn hier nu toch.”
We zijn hier nu toch: ik hield al van die zin nog voor Yevgueni ze in een liedje gebruikte. Als ik een wapenschild mocht kiezen, dan liet ik die woorden erop zetten in letters van sabel – onder een eenhoorn op een veld van keel om mijn geloof in fabeldieren uit te drukken.
In de heraldiek is ‘keel’ niet geel, zoals je geneigd zou zijn te denken, maar vermiljoenrood. Dat schijnt van gueule te komen: de rode bek van wilde dieren.
Het kon een quizvraag zijn in Blokken.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier