Nathalie Le Blanc
‘Ik word een beetje triest van dierentuinen’
Nathalie Le Blanc staat stil bij de frappante feiten die ze al lezend opmerkte.
Op een hete augustusdag mocht ik met vier van mijn favoriete mensen naar Pairi Daiza. Het was heerlijk. De kleine mensen – weliswaar wat teleurgesteld in de luierende panda’s – waren verwonderd over de walrussen die in hun bassin leken te zweven en de giraffen die ze voederden met bladeren, terwijl de grote mensen enthousiast waren omdat Marcel-de-aap-van-Friends blijkbaar in Brugelette woont. Ondanks de pret zat er een knoopje in mijn maag. Dat had niets met het gezelschap te maken, noch met het mooi aangelegde park, maar alles met het concept zoo. Sinds ik het privilege had om giraffen en olifanten in hun natuurlijke omgeving te zien, word ik een beetje triest van dierentuinen. Als je van op een heuvel een middag lang een kudde olifanten vele kilometers ziet afleggen, kun je niet ontkennen dat een zoo een bizar schouwspel is. Ik weet dat dierentuinen vandaag veel moeite doen om de dieren een fijn leven te bezorgen, en dat ze belangrijk zijn voor het voortbestaan van heel wat soorten, maar toch. Het helpt niet dat ik veel fantasie heb. Als Dany de leeuw op een bepaald moment recht op ons af komt gelopen, beeld ik me in dat hij dat doet omdat hij ons gestaar beu is. Want wij kijken naar hem, maar hij kijkt natuurlijk ook naar ons, zo schrijft John Berger in een van de essays in Waarom naar dieren kijken. Alleen heeft het feit dat zij ons kunnen observeren, zijn betekenis verloren. Er is geen contact meer, dieren zijn vandaag objecten van onze zich voortdurend uitbreidende kennis.
Ik word een beetje triest van dierentuinen.
We staan er amper bij stil, maar millennialang waren dieren het middelpunt van onze wereld. We waren van hen afhankelijk voor voedsel, kleding en transport, en ze speelden ook een rol in symboliek en rituelen, schrijft Berger. ‘Ze werden onderworpen en aanbeden, gefokt en geofferd.’ Ze boden ook een uniek soort gezelschap dat onze eenzaamheid kan verlichten.‘ Productieve uitvindingen, zoals de spoorweg, elektriciteit, de lopende band, de conservenindustrie, de auto en kunstmest hebben dieren gemarginaliseerd. Terwijl ze vroeger als machines gebruikt werden, zijn ze in de postindustriële samenleving gereduceerd tot grondstof.’ Tenzij ze ons gezelschap houden, natuurlijk. ‘ Huisdieren zijn ingelijfd bij het gezin en maken deel uit van een universele terugtrekking in onze eigen gezinseenheid.’ Openbare dierentuinen ontstonden aan het begin van de periode dat dieren uit ons leven verdwenen.‘ De plek waar we naartoe gaan om dieren te ontmoeten en observeren is eigenlijk een monument voor de onmogelijkheid van zulke ontmoetingen, ze zijn een grafschrift voor een relatie die zo oud is als de mens zelf.’
Speelgoed, boeken, animatiefilms, behangpapier, ook al zijn dieren uit ons dagelijkse leven verdwenen, toch zijn ze alomtegenwoordig in de wereld van kinderen. Misschien is een bezoekje aan de dierentuin daarom zo’n sentimentele aangelegenheid, schrijft Berger. ‘ We gaan er met kinderen heen om hun de originelen van hun “reproducties” te tonen, (…) alleen is onze waarneming in de dierentuin verkeerd. Als een onscherp beeld.’ Omdat de dieren niet vrij zijn, gedragen ze zich niet zoals in de natuur, en zijn ze volgens Berger net iets minder opzienbarend dan we verwachten.
Ik besef dat een Keniaans natuurpark ook niet meer puur natuur is, maar het feit dat wij het zijn die daar in – rijdende – kooitjes zitten en niet de dieren, voelde beter aan. Je kunt er ook niet ontkennen dat zij evenveel naar ons kijken als wij naar hen en dat maakte het een constant kippenvel-inducerende, indrukwekkende ervaring. Alsof ik weer op de juiste plaats in de orde der dingen gezet werd. Misschien moet ik beginnen sparen voor een safarireis met mijn favoriete kleine en grote mensen.
Waarom naar dieren kijken, John Berger, Cossee, 2021 (heruitgave).
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier