Jean-Paul Mulders
‘Hoe scherper je de waanzin van de wereld ziet, hoe groter de nood aan verdoving wordt’
Sommige nieuwsberichten lees je met meer interesse dan andere, als je gezegend bent met dochters die hun weg in dit aards paradijs zoeken. ‘Onze jeugd zit aan de fles’, kopt een artikel. ‘Als je kind om half twee thuiskomt, vraag je een kus op de wang’, adviseert een bijgeroepen kinderarts. ‘Ruik je alcohol, dan pak je de iPhone een maand af.’
“Dat vind ik toch wat overdreven”, sputtert mijn dochter tegen. Ze is zestien geworden en was onlangs niet uitgenodigd op een feestje. Achteraf hoorden we dat de aanwezige bakvissen hadden gezopen tot ze omvielen. Er was kots all over the place, tot ontzetting van de ouders. Van vrienden hoor ik dat ‘pre-feestjes’ schering en inslag zijn: de jeugd komt vooraf samen om zich goedkoop in te drinken voor het echte bacchanaal.
Je verstand staat erbij stil, maar ik ben gelukkig niet compleet van mijn vroegere versies vervreemd. Ik herinner mij hoe ik op de leeftijd van mijn dochter met vrienden het ‘zwijnenspel’ speelde. Wie in de pietjesbak twaalf gooide met de dobbelstenen, mocht kiezen welk drankje er werd besteld. Bij veertien moest je daar twee vingers van proeven, bij achttien de rest zo snel mogelijk achterover kappen voor iemand anders eenentwintig gooide. Salamanderen, werd dat genoemd. Ik heb de link nooit begrepen met het tweeslachtige dier met naakte huid en zonder nagels op de tenen, waarvan in ons land diverse soorten rondkruipen.
Zo graag als ik in het glas keek op die leeftijd, zo onwelgevallig is mij de gedachte dat mijn nakomelingen hetzelfde zouden doen.
Achteraf vraag je je af: waarom? Je ziet die apenjaren, zoals ze de puberteit bij ons noemen, als een vlaag van zinsverbijstering. Het mag een wonder heten dat het achteraf nog min of meer goed is gekomen met mij. Er zijn vrienden die verslaafd raakten, die verongelukten met een opgefokte brommer of het later alsnog tot bedrijfsrevisor schopten. In mijn tienerogen was dat een even droevig lot.
Zo graag als ik in het glas keek op die leeftijd, zo onwelgevallig is mij de gedachte dat mijn nakomelingen hetzelfde zouden doen. Zij moeten wijs zijn voor hun jaren en van lichtleer en sterrenkunde de navel van hun belangstelling maken. “Intelligentie behoedt je niet voor de drankduivel”, waarschuw ik mijn dochter. “Integendeel zelfs misschien: hoe scherper je de waanzin van de wereld ziet, hoe groter de nood aan verdoving wordt.”
Ik vertel haar over onze slimme huisdokter van lang geleden, die zichzelf met kennis van zaken het graf heeft in gedronken. Ik zie hem nog zitten in onze huiskamer, altijd in tegenlicht. Terwijl hij lichaamsgeluiden beluisterde en de manchet oppompte rond de vlezige bovenarm van mijn grootmoeder, dronk hij pils uit een glas met een oor. In die tijd vonden we glazen met oren heel normaal.
Op een keer ontluchtte hij een spuitje zo enthousiast dat het geneesmiddel tot tegen het plafond spatte. De vloeistof liet er een vlek na die niet meer uitgewist kon worden.
“Toen ik hoorde dat onze huisdokter was gestorven,” zeg ik, “heb ik lang naar die vlek zitten staren.”
“Waarom?”, vraagt mijn jongste.
“Ik denk dat ik het tragisch vond dat de vlek soms langer blijft zitten dan de mens.”
“Mooi gezegd”, knikt ze, en begint lichtvoetig haar haren te borstelen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier